ECLI:NL:HR:2010:BM4424
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens het niet indienen van middelen
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door de verdachte, geboren in 1970 en wonende te [woonplaats]. Het beroep is gericht tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 29 februari 2008 uitspraak deed in de strafzaak met nummer 20/000636-07. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen schriftuur houdende middelen van cassatie is ingediend door de verdachte binnen de wettelijk gestelde termijn. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep. De Hoge Raad, onder leiding van vice-president F.H. Koster en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, heeft deze conclusie overgenomen. De beslissing van de Hoge Raad is op 21 december 2010 uitgesproken, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het beroep. Dit arrest benadrukt het belang van het indienen van middelen van cassatie binnen de gestelde termijn, en bevestigt dat het niet naleven van deze procedurele vereisten leidt tot niet-ontvankelijkheid.
Het arrest is gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2010:BM4424 en is toegankelijk via Rechtspraak.nl. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de strikte naleving van procesregels in cassatieprocedures onderstreept.