ECLI:NL:HR:2010:BM4341
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake overschrijding redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 21 juli 2008 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1953, had beroep ingesteld tegen dit arrest, waarbij mr. B.J. Schadd als advocaat optrad. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad, die op 7 september 2010 uitspraak deed, oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad constateerde tevens dat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Ondanks deze overschrijding, en de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, besloot de Hoge Raad geen rechtsgevolg te verbinden aan de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep, en dit arrest werd uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.