ECLI:NL:HR:2010:BL8779
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet indienen van middelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964 en wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld, maar er waren geen middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de Hoge Raad de verdachte niet in het beroep ontvangen. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van middelen van cassatie om ontvankelijkheid in het beroep te waarborgen. De beslissing werd genomen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.