ECLI:NL:HR:2010:BL7040
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over omgangsregeling bij gezamenlijke gezagsuitoefening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 16 december 2008, waarin de omgang met de kinderen was geschorst voor de duur van een jaar. De moeder, verweerder in cassatie, had verzocht het beroep van de vader te verwerpen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Almelo en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent concludeerde dat de uitoefening van het recht op omgang van de vader met de kinderen voor de duur van een jaar was geschorst, en dat de beschikking van het hof in zoverre diende te worden vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd gegeven zonder nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de vader, waarmee de beschikking van het gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van het kind in de context van omgangsregelingen en de mogelijkheden voor tijdelijke schorsing van het omgangsrecht bij gezamenlijke gezagsuitoefening.