ECLI:NL:HR:2010:BL6186
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep en cassatietermijn in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [verzoeker] tegen de Staat der Nederlanden. Het cassatieberoep was gericht tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 juni 2009. De Hoge Raad verwijst naar deze beschikking en stelt vast dat het cassatierekest aan de beschikking is gehecht. De Staat der Nederlanden heeft geen verweerschrift ingediend, waardoor de zaak enkel op basis van het cassatierekest en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda werd beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelt dat ingevolge artikel 426 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen beschikkingen beroep in cassatie kan worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. De Rijkswet op het Nederlanderschap schrijft geen afwijkende cassatietermijn voor en kent ook geen afwijkende bepaling omtrent het aanvangstijdstip voor de cassatietermijn. In dit geval verstreek de cassatietermijn op 4 september 2009, terwijl het verzoekschrift pas op 15 september 2009 ter griffie van de Hoge Raad is ingekomen. Hierdoor is het cassatieberoep te laat ingesteld.
De Hoge Raad concludeert dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheren, waarbij de voorzitter A.M.J. van Buchem-Spapens de uitspraak deed. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van cassatieberoepen en de strikte toepassing van de wettelijke termijnen.