ECLI:NL:HR:2010:BL1455

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00616
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafbaarheid van ongewenste vreemdelingen en de vereisten van art. 197 Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1975, was ten tijde van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Hij was op 18 januari 2005 te Eindhoven als vreemdeling verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van art. 21 van de Vreemdelingenwet (oud) tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De advocaat van de verdachte, mr. J.S. Nan, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor strafbaarheid op basis van art. 197 Sr vereist is dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde gedraging tot ongewenst vreemdeling was verklaard en dat deze ongewenstverklaring niet was ingetrokken of vervallen. Het middel van de verdachte werd verworpen, omdat het uitgangspunt dat de verdachte op het moment van de tenlastelegging nog steeds ongewenst vreemdeling was, niet correct was. De Hoge Raad heeft echter geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot vier maanden en drie weken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de status van vreemdelingen in het kader van de strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Uitspraak

30 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/00616
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 november 2007, nummer 20/004765-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde het strafbare feit zoals omschreven in art. 197 Sr oplevert, nu daarin het bestanddeel ontbreekt dat de vreemdeling op het in de tenlastelegging vermelde tijdstip nog steeds ongewenst vreemdeling was.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 18 januari 2005 te Eindhoven als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van art. 21 van de Vreemdelingenwet (oud) tot ongewenst vreemdeling was verklaard."
2.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 197 Sr. Die bepaling luidt:
"Een vreemdeling die in Nederland verblijft, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie."
2.4. Het middel neemt terecht tot uitgangspunt dat voor strafbaarheid ter zake van art. 197 Sr is vereist dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde gedraging tot ongewenst vreemdeling was verklaard en dat die ongewenstverklaring toen niet was ingetrokken of vervallen. Het middel miskent echter dat dat uitgangspunt uitdrukking heeft gevonden in het in art. 197 Sr geformuleerde vereiste "terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard".
2.5. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 30 maart 2010.