ECLI:NL:HR:2010:BL0637
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.G. Splinter-van Kan
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens gebrek aan belang in beslagzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2010 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van klager, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroep was gericht tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 11 december 2008, waarin klaagschriften van de klager tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen ongegrond waren verklaard. De klager, geboren in 1951 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Flevoland', had zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. N. Hendriksen.
De Hoge Raad oordeelde dat de klager geen belang meer had bij het cassatieberoep, omdat er reeds een (nog niet onherroepelijk) vonnis was gewezen over het beslag. Dit vonnis, gedateerd 21 januari 2009, bevatte beslissingen over de inbeslaggenomen voorwerpen en had invloed op de ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad concludeerde dat, gezien de beslissingen in de strafzaak, er geen ruimte meer was voor een (andersluidende) beslissing op de klaagschriften van de klager.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de noodzaak voor klagers om aan te tonen dat zij belang hebben bij hun beroep. In dit geval was dat niet het geval, waardoor de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk verklaarde in zijn cassatieberoep. De beslissing werd genomen in raadkamer en openbaar uitgesproken, waarbij de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter fungeerde, bijgestaan door de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, en de waarnemend griffier E. Schnetz aanwezig was.