ECLI:NL:HR:2010:BK9753
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Uitlevering en niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie na intrekking van het uitleveringsverzoek door Italiaanse autoriteiten
In deze zaak gaat het om een verzoek tot uitlevering van een persoon aan de Italiaanse autoriteiten. De Hoge Raad behandelt een sprongcassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Maastricht, waarin de Officier van Justitie een verzoek tot uitlevering had ingediend. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 9 juni 2009, waarin de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en de opgeëiste persoon werd opgeroepen om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad. De behandeling van het uitleveringsverzoek is meerdere keren aangehouden omdat de benodigde inlichtingen van de Procureur-Generaal nog niet waren ontvangen.
Op 22 december 2009 verscheen de opgeëiste persoon niet, noch zijn raadsman, mr. D. Moszkowicz. Tijdens deze zitting gaf de Procureur-Generaal aan dat de Italiaanse autoriteiten het uitleveringsverzoek hadden ingetrokken. Dit leidde tot de conclusie dat de grondslag voor de inleidende vordering van de Officier van Justitie was komen te vervallen. De Hoge Raad oordeelt dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek.
De Hoge Raad verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in zijn inleidende vordering, waarmee de zaak wordt afgesloten. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, en is uitgesproken op 19 januari 2010.