ECLI:NL:HR:2010:BK9748
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Uitlevering en niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie na intrekking van het uitleveringsverzoek door Italiaanse autoriteiten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Maastricht. De zaak betreft een uitleveringsverzoek van de Italiaanse autoriteiten voor een opgeëiste persoon, geboren in 1964. De Rechtbank had eerder op 24 november 2008 een uitspraak gedaan, maar deze werd door de Hoge Raad vernietigd in een eerder arrest van 9 juni 2009. De Hoge Raad had toen bevolen dat de opgeëiste persoon zou worden opgeroepen om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad.
De behandeling van het uitleveringsverzoek heeft meerdere zittingen gekend, waarbij de Procureur-Generaal van het Ministerie van Justitie inlichtingen had aangevraagd. Op 22 december 2009 verscheen de opgeëiste persoon echter niet, noch zijn raadsman, mr. R. Malewicz. Tijdens deze zitting heeft de Procureur-Generaal aangegeven dat de Italiaanse autoriteiten het uitleveringsverzoek hadden ingetrokken. Dit leidde tot de conclusie dat de grondslag voor de inleidende vordering van de Officier van Justitie was komen te vervallen.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek, aangezien het verzoek door de Italiaanse autoriteiten was ingetrokken. Dit arrest benadrukt de procedurele aspecten van uitlevering en de gevolgen van het intrekken van een uitleveringsverzoek voor de rol van de Officier van Justitie.