ECLI:NL:HR:2010:BK9748

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00008 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering en niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie na intrekking van het uitleveringsverzoek door Italiaanse autoriteiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Maastricht. De zaak betreft een uitleveringsverzoek van de Italiaanse autoriteiten voor een opgeëiste persoon, geboren in 1964. De Rechtbank had eerder op 24 november 2008 een uitspraak gedaan, maar deze werd door de Hoge Raad vernietigd in een eerder arrest van 9 juni 2009. De Hoge Raad had toen bevolen dat de opgeëiste persoon zou worden opgeroepen om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad.

De behandeling van het uitleveringsverzoek heeft meerdere zittingen gekend, waarbij de Procureur-Generaal van het Ministerie van Justitie inlichtingen had aangevraagd. Op 22 december 2009 verscheen de opgeëiste persoon echter niet, noch zijn raadsman, mr. R. Malewicz. Tijdens deze zitting heeft de Procureur-Generaal aangegeven dat de Italiaanse autoriteiten het uitleveringsverzoek hadden ingetrokken. Dit leidde tot de conclusie dat de grondslag voor de inleidende vordering van de Officier van Justitie was komen te vervallen.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek, aangezien het verzoek door de Italiaanse autoriteiten was ingetrokken. Dit arrest benadrukt de procedurele aspecten van uitlevering en de gevolgen van het intrekken van een uitleveringsverzoek voor de rol van de Officier van Justitie.

Uitspraak

19 januari 2010
Strafkamer
nr. 09/00008 U
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Maastricht van 24 november 2008, nummer 03/702004-05, op een verzoek van de autoriteiten van de Republiek Italië tot uitlevering van:
[De opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De procesgang
1.1. De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 9 juni 2009, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad de uitspraak van de Rechtbank te Maastricht van 24 november 2008 vernietigd. Voorts heeft de Hoge Raad bij dat arrest bevolen dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad om te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.
1.2. De behandeling van het uitleveringsverzoek is op de zittingen van 1 september 2009, 6 oktober 2009 en 10 november 2009 telkens aangehouden, omdat de door de Procureur-Generaal van het Ministerie van Justitie gevraagde inlichtingen nog niet waren ontvangen.
1.3. Ter zitting van 22 december 2009 is de opgeëiste persoon noch zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam, verschenen. De Procureur-Generaal heeft op deze zitting als zijn opvatting te kennen gegeven dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering, omdat de Italiaanse autoriteiten het verzoek tot uitlevering hebben ingetrokken.
2. Het verzoek tot uitlevering
Uit de inhoud van de in de schriftelijke samenvatting van de Procureur-Generaal onder 5 en 6 weergegeven stukken moet worden afgeleid dat de Italiaanse autoriteiten het uitleveringsverzoek hebben ingetrokken. Daarmee is aan de inleidende vordering van de Officier van Justitie de grondslag komen te ontvallen, zodat de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in die vordering.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in zijn inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 19 januari 2010.