ECLI:NL:RBMAA:2008:BG5114

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/702004-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in uitleveringsverzoek op basis van de Overleveringswet

Op 24 november 2008 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een uitleveringszaak waarbij het verzoek van het Ministerie van Justitie in Italië tot uitlevering van een Italiaanse verdachte aan de orde was. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard, omdat het verzoek beoordeeld diende te worden op basis van de Overleveringswet (OLW) en niet op de Uitleveringswet (UW). De zaak betreft een verzoek dat op 14 februari 2005 door Italië is ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de OLW van toepassing was, aangezien deze wet op 12 mei 2004 in werking is getreden en Italië deze wet op 14 mei 2005 had geïmplementeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten ook de overleveringsprocedure toepassen, wat de toepassing van de OLW bevestigt. Hierdoor was de rechtbank Maastricht niet bevoegd om over het uitleveringsverzoek te beslissen. De rechtbank heeft de beslissing tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon aangehouden tot de einduitspraak, maar kwam niet toe aan de bespreking van de verweren van de raadsman. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer: 03/702004-05
RECHTBANK MAASTRICHT
UITSPRAAK OMTRENT HET VERZOEK TOT UITLEVERING
De rechtbank Maastricht, meervoudige kamer belast met de behandeling van strafzaken;
Uitspraak van 24 november 2008 inzake het verzoek van 14 februari 2005 van het Ministerie van Justitie te Rome aan de Minister van Justitie te ‘s-Gravenhage, strekkende tot uitlevering aan Italië van de opgeëiste persoon:
[Naam opgeëiste persoon],
geboren op [Geboortegegevens opgeëiste persoon],
nationaliteit: Italiaans.
1. De procesgang
Ter zitting van 22 juni 2005 en 28 september 2005 is de opgeëiste persoon, hierna te noemen [Naam opgeëiste persoon], niet verschenen. Zijn raadsman mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, is ter zitting van 28 september 2005 wel verschenen en heeft verklaard door zijn cliënt uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om hem bij afwezigheid te verdedigen. Ter zitting van 10 november 2008 is [Naam opgeëiste persoon], bijgestaan door zijn raadsman, verschenen en gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.
De officier van justitie heeft zijn opvatting over de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering gegeven en heeft een schriftelijke samenvatting daaromtrent aan de rechtbank overgelegd. Hierbij wordt geadviseerd tot het toelaatbaar verklaren van de uitlevering.
[Naam opgeëiste persoon] en zijn raadsman zijn in de gelegenheid gesteld tot het maken van ter zake dienende opmerkingen omtrent het verzoek tot uitlevering en de in verband daarmee te nemen beslissingen.
De rechtbank heeft, op vordering van de officier van justitie, de beslissing tot gevangenhouding van [Naam opgeëiste persoon] aangehouden tot de einduitspraak.
Het onderzoek ter zitting is daarop gesloten en de uitspraak is bepaald op 24 november 2008.
2. De identiteit van de opgeëiste persoon
[Naam opgeëiste persoon] heeft ter zitting verklaard dat hij de in het uitleveringsverzoek bedoelde persoon is en uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat hij de Italiaanse nationaliteit bezit.
3. Het verzoek tot uitlevering en de overlegde stukken
Blijkens de tot de processtukken behorende brief van genoemd Ministerie van Justitie van Italië, van 14 februari 2005, is het verzoek tot uitlevering schriftelijk gedaan door rechtstreekse toezending aan de Minister van Justitie te ’s-Gravenhage.
Het betreffende verzoek is vervolgens door het Ministerie van Justitie doorgezonden aan de hoofdofficier van justitie in het arrondissement Maastricht, die dit verzoek op 25 maart 2005 heeft ontvangen.
De officier van justitie heeft vervolgens op 31 maart 2005 een vordering ter griffie ingediend houdende het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering ex artikel 23, eerste lid, van de Uitleveringswet.
Het verzoek strekt tot vervolgingsuitlevering van [Naam opgeëiste persoon] aan Italië in verband met een strafrechtelijk onderzoek dat tegen hem is ingesteld voor het misdrijf deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Ter staving van het verzoek is onder meer overgelegd een afschrift van een Aanhoudingsbevel van het Tribunale di Reggio Calabria, Sezione dei giudici per le indagini preliminari d.d. 14 december 2004 met nummers [Nummers] met daarin opgenomen een overzicht van de feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht, de tijd waarop en de plaats waar de feiten zijn begaan, hun wettelijke omschrijving en een verwijzing naar toepasselijke wetsbepalingen en een afschrift van die toepasselijke wetsbepalingen of een verklaring aangaande het toepasselijke recht.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich geplaatst ziet, is de vraag of het onderhavige verzoek dient te worden beoordeeld op grond van de Uitleveringswet (UW), dan wel op grond van de Overleveringswet (OLW). Indien dat laatste het geval is, is de rechtbank Maastricht niet bevoegd over het verzoek te beslissen.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat de OLW is gebaseerd op het Kaderbesluit van 13 juni 2002 (2002/584/JBZ). De OLW is op 12 mei 2004 in werking getreden. Het eerste lid van artikel 74 van de OLW bepaalt in de aanhef onder andere dat de OLW in de relatie met de lidstaten van de Europese Unie in de plaats van de UW treedt. Volgens het tweede lid van artikel 74 OLW blijft het eerste lid van artikel 74 OLW buiten toepassing in relatie tot een andere lidstaat ‘voorzover en voorzolang’ die andere lidstaat niet de maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn om aan dat ten grondslag ligt aan de overleveringsprocedure te voldoen.
In Italië is de implementatie van het Kaderbesluit in werking getreden op 14 mei 2005. De bestaande regelgeving verschaft geen expliciet uitsluitsel over de vraag of de UW van toepassing blijft op een lopende procedure op het moment dat beide Staten het Kaderbesluit geïmplementeerd hebben. De strikte bewoordingen van artikel 74, tweede lid, van de OLW ‘voorzover en voorzolang’ duiden er naar het oordeel van de rechtbank echter op dat de Nederlandse wetgever tussen lidstaten van de Europese Unie uitleveringsregelingen slechts gehandhaafd wilde zien, voor zover strikt noodzakelijk. Dit strookt ook met de doelstellingen van het Kaderbesluit, zoals onder andere verwoord in punt 5 van de considerans van het Kaderbesluit: een oplossing te vinden voor de complexiteit en het tijdverlies die inherent zijn aan de huidige uitleveringsprocedures.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat vanaf het moment dat ook in Italië de implementatie van het Kaderbesluit in werking is getreden, het verzoek tot uitlevering beoordeeld dient te worden op grond van de OLW. Te meer nu uit aanvullende stukken die vanuit Italië zijn ontvangen is gebleken dat de onderzoeksrechter van de rechtbank van Reggio Calabria op 25 mei 2005 Europese Aanhoudingsbevelen heeft doen uitgaan ten laste van (onder andere) [Naam opgeëiste persoon] en [Naam andere opgeëiste persoon]. De rechtbank concludeert hieruit dat ook de Italiaanse autoriteiten de overleveringsprocedure toegepast willen zien.
Dit alles overwegende komt de rechtbank daarom tot de slotsom dat zij in deze onbevoegd is. De rechtbank komt derhalve niet toe aan de bespreking van de verweren van de raadsman van [Naam opgeëiste persoon]. Evenmin komt de rechtbank om die reden toe een beslissing te nemen over de vordering tot gevangenhouding.
5. De beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. C.M.J. van den Acker en mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van genoemde rechtbank op 24 november 2008.