ECLI:NL:HR:2010:BK8509
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatie met betrekking tot gevangenisstraf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2010 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Noord-Holland Noord, locatie Westlinge' te Heerhugowaard. Het cassatieberoep was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 20 mei 2008 had geoordeeld in de strafzaak met nummer 21/004743-07. De verdachte, geboren in 1975, werd vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.M.A.J. Goris. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad constateerde dat er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden moest worden verminderd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en bepaalde dat deze nu drie jaren en vier maanden zou bedragen.
De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.