ECLI:NL:HR:2010:BK8490

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13184
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en vermindering van de opgelegde gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2010 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1973, had beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. D. Moszkowicz. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf, die werd verminderd tot 29 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het beroep werd voor het overige verworpen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat er meer dan twee jaren waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn was overschreden. Dit resulteerde in de vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden.

De Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden aanwezig waren om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, en besloot op basis van de overwegingen dat de straf moest worden verminderd. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, en werd op dezelfde dag uitgesproken.

Uitspraak

16 februari 2010
Strafkamer
nr. 07/13184
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 november 2007, nummer 20/004776-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 29 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 16 februari 2010.