ECLI:NL:HR:2010:BK5619

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/05244
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het Salduz-verweer en het recht op een eerlijk proces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1986 en ten tijde van de betekening gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Achterhoek', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De kern van de zaak betreft het Salduz-verweer, waarbij de verdachte aanvoert dat zijn verklaring, afgelegd bij de politie op 27 augustus 2007, niet had mogen worden gebruikt in de bewijsvoering. Hij stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te raadplegen, wat in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De Hoge Raad oordeelde dat de klacht over het gebruik van de verklaring niet eerder aan het Hof was voorgelegd. Dit betekent dat het verweer niet voor het eerst in cassatie kon worden aangevoerd, omdat dit een feitelijk onderzoek zou vereisen. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie om deze beslissing te onderbouwen. De conclusie van de Advocaat-Generaal Aben was om het beroep te verwerpen, en de Hoge Raad volgde deze conclusie.

Uiteindelijk werd het beroep van de verdachte verworpen, en de uitspraak van het Gerechtshof bleef in stand. Dit arrest benadrukt het belang van het tijdig aanvoeren van verweren in de rechtsgang en de beperkingen die gelden voor het aanvoeren van nieuwe argumenten in cassatie.

Uitspraak

26 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/05244
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 juni 2008, nummer 21/000130-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd de Penitentiaire Inrichting "Achterhoek, locatie Ooyerhoek" te Zutphen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. A.J. van der Velden, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof - in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM - de verklaring die de verdachte op 27 augustus 2007 bij de politie heeft afgelegd zonder dat hij voorafgaand aan het verhoor in de gelegenheid was gesteld een advocaat te raadplegen, bij de bewijsvoering heeft betrokken.
2.2. Uit de stukken blijkt niet dat deze klacht aan het Hof is voorgelegd. Zo een verweer kan niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd, aangezien de beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard zou vergen (vgl. HR 30 juni 2009, LJN BH3084, NJ 2009, 351).
2.3. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 januari 2010.