ECLI:NL:HR:2010:BK3531
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en vermindering van de gevangenisstraf
Op 5 januari 2010 deed de Hoge Raad uitspraak in een cassatiezaak met nummer 08/03970, waarbij de verdachte, geboren in 1986, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, in cassatie ging tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 december 2007. De verdachte was vertegenwoordigd door mr. E.P. Vroegh, advocaat te Haarlem, die een middel van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de strafoplegging betreft en tot verlaging van de opgelegde straf. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren moest worden verminderd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en bepaalde dat deze drie jaren en zeven maanden zou bedragen. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak werd gedaan door vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.