ECLI:NL:HR:2009:BJ8567
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2009 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1958, had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling. De advocaat van de verdachte, mr. G. Meijers, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf is verminderd tot vijftien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld. Het eerste middel werd verworpen, omdat het niet tot cassatie kon leiden en geen nadere motivering behoefde. Het tweede middel betrof de klacht dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, aangezien er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat, hoewel er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd. De uitspraak is gedaan door vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in aanwezigheid van waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.