ECLI:NL:HR:2009:BJ7830

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02041
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en de rol van de Centrale Autoriteit volgens het Haags Kinderontvoeringsverdrag

In deze zaak gaat het om een geschil over internationale kinderontvoering, waarbij de moeder, zowel voor zichzelf als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, de Centrale Autoriteit en de vader in kort geding heeft gedagvaard. De moeder vorderde dat hen werd verboden gebruik te maken van een Noorse beschikking die haar verplichtte om haar zoon binnen twee weken terug te zenden naar Nederland. De moeder stelde dat de beschikking was gebaseerd op onjuiste feitelijke gegevens en dat niet vaststond dat de vader het ouderlijk gezag had en dit daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging naar Noorwegen in 2006.

De voorzieningenrechter heeft op 14 september 2007 de vorderingen van de moeder afgewezen. Hierop heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat haar bij arrest van 12 maart 2008 niet-ontvankelijk verklaarde in haar hoger beroep. Tegen dit arrest heeft de moeder cassatie ingesteld. De Centrale Autoriteit en de vader hebben afzonderlijk geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar beroep of verwerping daarvan.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda, die strekte tot verwerping van het beroep, in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de moeder verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken op 16 oktober 2009.

Uitspraak

16 oktober 2009
Eerste Kamer
08/02041
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De moeder],
zowel optredende voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [de zoon],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Brandt,
t e g e n
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie, afdeling Juridische en Internationale Zaken, optredend in haar hoedanigheid van Centrale autoriteit als bedoeld in art. 6 van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
2. [De vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder, de Centrale Autoriteit en de vader.
1. Het geding in feitelijke instanties
De moeder heeft bij exploot van 7 september 2007 de Centrale Autoriteit en de vader in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter bij de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, de Centrale Autoriteit en de vader te verbieden om direct of indirect gebruik te maken van de beschikking van de rechtbank te Noorwegen, waarbij deze rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder, binnen twee weken, het minderjarige kind van partijen [de zoon] terug dient te zenden naar Nederland. Daarnaast heeft de moeder gevorderd dat de Centrale Autoriteit en de vader worden veroordeeld om de Noorse autoriteiten mede te delen dat het inleidend verzoek van 29 november 2006 en de verklaring ex art. 15 Haags Kinderontvoeringsverdrag (hierna: HKOV) van de Centrale Autoriteit op onjuiste feitelijke gegevens gebaseerd zijn en dat niet vast staat dat de vader ten tijde van de overbrenging van [de zoon] naar Noorwegen in 2006 mede het ouderlijk gezag had en dit daadwerkelijk uitoefende.
De Centrale Autoriteit en de vader hebben de vorderingen afzonderlijk bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 14 september 2007 de vorderingen van de moeder afgewezen.
Tegen het vonnis van 14 september 2007 heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 12 maart 2008 heeft het hof de moeder bij gebreke van belang niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Centrale Autoriteit en de vader hebben afzonderlijk geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar beroep dan wel verwerping daarvan.
De zaak is voor de moeder toegelicht door haar advocaat en mr. J.P. Heering, advocaat bij de Hoge Raad. Voor de Centrale Autoriteit en de vader is de zaak toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 16 oktober 2009.