ECLI:NL:HR:2009:BJ7827
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en stelplicht in cassatie
In deze zaak heeft de vrouw de man gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam met als doel de verdeling van de voormalige echtelijke woning en de bijbehorende praktijkruimte. De vrouw vorderde dat deze aan haar zou worden toegescheiden, met een toekenning van de helft van de overwaarde aan de man. Daarnaast eiste zij dat de man de vakantiehuisjes zou verkopen en de helft van de opbrengst aan haar zou betalen. De man heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd dat de woning en praktijkruimte aan hem zouden worden toegewezen.
De rechtbank heeft na verschillende tussenvonnissen en comparities een deskundigenonderzoek bevolen en de vrouw tot bewijs toegelaten. Uiteindelijk heeft de rechtbank in haar eindvonnis van 2 november 2005 bepaald dat de woning en praktijkruimte aan de man worden toegedeeld en dat hij een bedrag van € 227.332,23 aan de vrouw moet betalen. De vordering van de vrouw tot betaling van de helft van de netto verhuuropbrengst van de vakantiehuisjes werd afgewezen.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 6 september 2007 het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd. Het hof heeft de man veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 65.639,80 aan de vrouw, te vermeerderen met wettelijke rente, en heeft bepaald dat dit bedrag in depot bij de notaris zal worden verdeeld zodra een te verwachten vonnis van de rechtbank te Leeuwarden is gewezen.
Tegen het arrest van het hof heeft de vrouw cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen, waarbij de kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De klachten in het cassatiemiddel konden niet tot cassatie leiden, en verdere motivering was niet nodig, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.