ECLI:NL:HR:2009:BJ7827

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13578
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en stelplicht in cassatie

In deze zaak heeft de vrouw de man gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam met als doel de verdeling van de voormalige echtelijke woning en de bijbehorende praktijkruimte. De vrouw vorderde dat deze aan haar zou worden toegescheiden, met een toekenning van de helft van de overwaarde aan de man. Daarnaast eiste zij dat de man de vakantiehuisjes zou verkopen en de helft van de opbrengst aan haar zou betalen. De man heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd dat de woning en praktijkruimte aan hem zouden worden toegewezen.

De rechtbank heeft na verschillende tussenvonnissen en comparities een deskundigenonderzoek bevolen en de vrouw tot bewijs toegelaten. Uiteindelijk heeft de rechtbank in haar eindvonnis van 2 november 2005 bepaald dat de woning en praktijkruimte aan de man worden toegedeeld en dat hij een bedrag van € 227.332,23 aan de vrouw moet betalen. De vordering van de vrouw tot betaling van de helft van de netto verhuuropbrengst van de vakantiehuisjes werd afgewezen.

De vrouw heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 6 september 2007 het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd. Het hof heeft de man veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 65.639,80 aan de vrouw, te vermeerderen met wettelijke rente, en heeft bepaald dat dit bedrag in depot bij de notaris zal worden verdeeld zodra een te verwachten vonnis van de rechtbank te Leeuwarden is gewezen.

Tegen het arrest van het hof heeft de vrouw cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen, waarbij de kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De klachten in het cassatiemiddel konden niet tot cassatie leiden, en verdere motivering was niet nodig, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

13 november 2009
Eerste Kamer
07/13578
EE/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
De vrouw heeft bij exploot van 1 december 2000 de man gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd, na wijziging van eis, onder meer en voorzover in cassatie in belang, de voormalige echtelijke woning annex praktijkruimte met de daarop rustende hypotheek aldus te verdelen dat deze aan haar wordt toegescheiden, onder toekenning van de helft van de overwaarde aan de man. Voorts heeft de vrouw gevorderd te bepalen dat de man de vakantiehuisjes van partijen verkoopt tegen betaling van de helft van de verkoopopbrengst aan de vrouw, welke verkoopopbrengst, zolang nog geen definitieve overeenstemming is bereikt over de door partijen aan elkaar over en weer te betalen bedragen, in depot van de notaris dient te blijven, en dat de man wordt veroordeeld tot voldoening van de helft van de netto verhuuropbrengst van de vakantiehuisjes over de huwelijkse periode tot 1 november 1999 (in totaal ƒ 36.151,50) met rente.
De man heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, onder meer de woning en praktijkruimte aan de man toe te delen en de man te machtigen beide vakantiehuisjes te gelde te maken.
De rechtbank heeft na tussenvonnissen van 28 maart 2001 en 19 maart 2003 en comparities van partijen bij tussenvonnis van 23 juni 2004 een deskundigenonderzoek bevolen, de vrouw tot bewijs toegelaten en de man gemachtigd om de vakantiehuisjes te verkopen indien deze niet uiterlijk op 1 september 2004 zijn verkocht, met de bepaling dat de volledige netto verkoopopbrengst bij de notaris is depot zal worden gegeven in afwachting van de definitieve afrekening en dat uit de verkoopopbrengst de op de huisjes rustende hypotheekschulden zullen worden afgelost. Bij eindvonnis van 2 november 2005 heeft de rechtbank, in conventie en in reconventie, onder meer bepaald dat de echtelijke woning met praktijkruimte wordt toegedeeld aan de man en bepaald dat de man een bedrag van € 227.332,23 aan de vrouw betaalt, dat partijen overgaan tot de definitieve afrekening van de opbrengst van de vakantiehuisjes, en de man veroordeeld om een bedrag van € 51.322,63 te vermeerderen met de wetelijke rente, aan de vrouw te betalen. De vordering van de vrouw tot betaling van de helft van de netto verhuuropbrengst van de vakantiehuisjes heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen de vonnissen van 19 maart 2003, 23 juni 2004 en 2 november 2005 heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 6 september 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd voorzover daarbij is bepaald dat partijen overgaan tot de definitieve afrekening van de opbrengst van de vakantiehuisjes waarbij de op de vakantiehuisjes rustende hypotheekschulden worden afgelost uit de verkoopopbrengst en de resterende overwaarde bij helfte zal worden verdeeld en voorzover de man is veroordeeld aan de vrouw een bedrag van € 51.322,63, te vermeerderen met wettelijke rente, te betalen. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het hof de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 65.639,80, te vermeerderen met de wettelijke rente, en bepaald dat het bedrag in depot bij [A] notarissen te [plaats] gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld zodra het te verwachten vonnis van de rechtbank te Leeuwarden over [B] zal zijn gewezen en aan een eventuele betalingsveroordeling op grond van dat vonnis uit het depot uitvoering zal zijn gegeven. Het hof heeft de vonnissen waarvan beroep voor het overige bekrachtigd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor de man ook door mr. M.E.M.G. Peletier, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-Van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 november 2009.