ECLI:NL:HR:2009:BJ5199

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43863
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de algemene bestuursrechter in geschil over opgave voor het recht op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de algemene bestuursrechter in een geschil over een opgave voor het recht op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. De belanghebbende heeft op 21 augustus 2003 bezwaar gemaakt tegen haar opgave ingevolge de Wet op het BTW-compensatiefonds over het tijdvak van 1 april 2003 tot en met 30 juni 2003. De Inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, maar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof zich onbevoegd had moeten achten om van het beroep kennis te nemen, omdat de opgave van de belanghebbende geen beschikking betreft op de voet van de relevante artikelen van de Wet op het BTW-compensatiefonds. De Hoge Raad stelt vast dat de mogelijkheid om tegen een dergelijke opgave bezwaar te maken, alleen bestaat indien de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarin voorziet. Aangezien dit niet het geval is, is de rechtbank als algemene bestuursrechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De Hoge Raad gelast dat de Staat aan de belanghebbende het griffierecht vergoedt en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is gewezen op 14 augustus 2009 door de vice-president en de raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

nr. 43.863
14 augustus 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 januari 2007, nr. 04/00685, betreffende een opgave in de zin van de Wet op het BTW-compensatiefonds.
1. Het geding in feitelijke instantie
Bij brief van 21 augustus 2003, welke door de Inspecteur is ontvangen op 22 augustus 2003, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen haar opgave ingevolge de Wet op het BTW-compensatiefonds over het tijdvak 1 april 2003 tot en met 30 juni 2003, welke opgave op 22 juli 2003 door de Inspecteur is ontvangen. De Inspecteur heeft bij uitspraak het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd, en het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve
3.1. Ingevolge artikel 9, lid 7, van de Wet op het BTW-compensatiefonds is in afwijking van de hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb; tekst tot 1 januari 2005) met betrekking tot het bezwaar tegen een op de voet van het tweede, derde en vierde lid afgegeven beschikking hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
3.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een door haar gedane opgave voor het recht op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. Deze opgave is geen beschikking op de voet van artikel 9, lid 2, lid 3 of lid 4, van de Wet op het BTW-compensatiefonds. Nu omtrent een dergelijke opgave bij laatstbedoelde wet, die geen voorschriften inhoudt inzake belastingen in de zin van artikel 8:4, letter g, Awb, niet is bepaald dat hiervoor van de Algemene wet bestuursrecht afwijkende bepalingen gelden, zou de mogelijkheid om tegen zulk een opgave het rechtsmiddel van het indienen van een bezwaarschrift bij een bestuursorgaan aan te wenden, slechts bestaan indien de Awb daarin zou voorzien. Indien over het al dan niet bestaan van evenbedoelde mogelijkheid een geschil rijst, is niet de belastingrechter doch de rechtbank als algemene bestuursrechter bevoegd van dat geschil kennis te nemen. In het onderhavige geval had derhalve het Hof na - met juistheid - te hebben vastgesteld dat de bestreden uitspraak van de Inspecteur geen bezwaar tegen een beschikking op de voet van artikel 9, lid 2, lid 3 of lid 4, van de Wet op het BTW-compensatiefonds betrof, zich onbevoegd moeten achten om van het beroep kennis te nemen en met toepassing van artikel 6:15, lid 1, van de Awb het beroepschrift moeten doorzenden naar de bevoegde rechtbank.
3.3. Gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad zal doen wat het Hof had behoren te doen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
bepaalt dat het bij het Hof ingediende beroepschrift door de griffier van de Hoge Raad wordt doorgezonden naar de Rechtbank te 's-Hertogenbosch,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2009.