ECLI:NL:HR:2009:BJ2819
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Korting redelijke termijn bij opgelegde taakstraffen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 24 juli 2007 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1969, had beroep ingesteld tegen de opgelegde taakstraffen van telkens twintig dan wel tien uren. De advocaat van de verdachte, mr. C.J. Hes, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 RO, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Bij de beoordeling van het derde middel kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat de klacht over de schending van een rechtsregel niet voldeed aan de vereisten die in de wet zijn gesteld. Hierdoor bleef deze klacht onbesproken. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden. Ondanks deze overschrijding, oordeelde de Hoge Raad dat er geen aanleiding was om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden enig rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad besloot uiteindelijk het beroep te verwerpen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en is uitgesproken op 29 september 2009.