ECLI:NL:HR:2009:BI9747

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03975
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de teruggaaf van inkomstenbelasting bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd

In deze zaak heeft de belanghebbende, die in 2002 de leeftijd van 65 jaar bereikte, een verzoek ingediend om teruggaaf van inkomstenbelasting over het tijdvak 2002 tot en met 2004 op basis van artikel 3.154 van de Wet IB 2001. De Inspecteur heeft dit verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar na bezwaar is de beschikking gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop de belanghebbende in cassatie ging. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en de belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie en vernietiging van de eerdere uitspraken, met vaststelling van de teruggaaf op € 10.473.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de Rechtbank de toepassing van artikel 3.154, lid 8, van de Wet IB 2001 correct heeft beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de bepaling van toepassing is op het middelingstijdvak waarin het jaar is begrepen waarin de belastingplichtige de 65-jarige leeftijd bereikt, ongeacht of er in dat tijdvak premie AOW verschuldigd is. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is uitgesproken op 11 december 2009 door de vice-president en de raadsheren in het openbaar.

Uitspraak

nr. 08/03975
11 december 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 20 augustus 2008, nr. AWB 07/8675, betreffende een verzoek om teruggaaf van inkomstenbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende heeft op grond van artikel 3.154 van de Wet IB 2001 verzocht om teruggaaf van inkomstenbelasting over het tijdvak 2002 tot en met 2004, welk verzoek bij beschikking van de Inspecteur gedeeltelijk is toegewezen. Die beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 4 juni 2009 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en vaststelling van de teruggaafbeschikking tot op een bedrag van € 10.473.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft in 2002 de leeftijd van 65 jaar bereikt. Dientengevolge is hij met ingang van 1 januari 2002 geen premie voor de algemene ouderdomsverzekering (hierna: AOW) meer verschuldigd.
3.1.2. Belanghebbende heeft verzocht om een middelingsteruggaaf als bedoeld in artikel 3.154, lid 1, van de Wet IB 2001 over het middelingstijdvak 2002, 2003 en 2004. Bij het bepalen van de hoogte van de middelingsteruggaaf heeft de Inspecteur met een beroep op artikel 3.154, lid 8, van de Wet IB 2001 de geheven en herrekende premie voor de volksverzekeringen voor alle jaren in het middelingstijdvak gesteld op het bedrag dat zou zijn geheven of herrekend indien de premie voor de AOW in al die jaren verschuldigd zou zijn.
3.2. Voor de Rechtbank was in geschil of de Inspecteur artikel 3.154, lid 8, van de Wet IB 2001 op juiste wijze heeft toegepast. De Rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Daartegen richt zich het middel.
3.3. Artikel 3.154, lid 8, van de Wet IB 2001 strekt zich naar zijn bewoordingen uit tot een middelingstijdvak waarin het jaar is begrepen waarin de belastingplichtige de 65-jarige leeftijd bereikt. De ontstaansgeschiedenis van die bepaling biedt onvoldoende steun voor het standpunt dat de bepaling naar de bedoeling van de wetgever of naar haar strekking niet van toepassing is indien in het middelingstijdvak geen premie AOW verschuldigd is. Er is daarom onvoldoende grond om op de wettekst een beperking aan te nemen als door belanghebbende voorgestaan. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2009.