ECLI:NL:HR:2009:BH9954

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00626/07 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2009 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar, gedateerd 27 januari 2006. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. E.F.E. Hoekstra, stelde dat er sprake was van een persoonsverwisseling, wat een grond voor herziening is volgens artikel 457, eerste lid aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering. De Politierechter had de aanvrager veroordeeld tot een werkstraf van veertig uren, met een subsidiaire straf van twintig dagen hechtenis, en had daarnaast betalingsverplichtingen opgelegd aan de aanvrager ten behoeve van benadeelde partijen.

De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt concludeerde dat de aanvrage gegrond was en adviseerde de Hoge Raad om de tenuitvoerlegging van het vonnis op te schorten en de zaak te verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad volgde dit advies en verklaarde de aanvrage tot herziening gegrond. Dit arrest bevestigt de noodzaak om de zaak opnieuw te beoordelen, gezien de nieuwe informatie over de persoonsverwisseling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldigheid in strafzaken en de mogelijkheid voor herziening wanneer er nieuwe feiten aan het licht komen die de uitkomst van de oorspronkelijke zaak kunnen beïnvloeden. De zaak is nu verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, waar deze opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.

Uitspraak

7 april 2009
Strafkamer
nr. 00626/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar van 27 januari 2006, nummer 14/732021-05, ingediend door mr. E.F.E. Hoekstra, advocaat te Alkmaar, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouwe.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Voorts heeft de Politierechter de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de aanvrager betalingsverplichtingen opgelegd, een en ander zoals in het vonnis vermeld.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvrage
Op de door de waarnemend Advocaat-Generaal in zijn conclusie genoemde gronden moet de door de aanvrager gestelde omstandigheid worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrage is dus gegrond.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar van 27 januari 2006;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 april 2009.