ECLI:NL:HR:2009:BH8808

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11427
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verbeurdverklaring van geldbedrag en telefoons en overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Rijnmond, locatie Noordsingel PIA' te Rotterdam, had beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, stelde middelen van cassatie voor. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de Hoge Raad de opgelegde straf zou verlagen en het beroep voor het overige zou verwerpen.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, deze werd verminderd tot 68 maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. De Hoge Raad beoordeelde de middelen en oordeelde dat deze niet tot cassatie konden leiden, met uitzondering van het zevende middel dat betrekking had op de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel werd gegrond bevonden, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte meer dan zestien maanden had gewacht op de uitspraak na het instellen van het cassatieberoep, wat leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 74 maanden.

De uitspraak werd gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. De beslissing van de Hoge Raad was dat de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden, maar dat de straf wel moest worden aangepast.

Uitspraak

26 mei 2009
Strafkamer
nr. 07/11427
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 februari 2007, nummer 23/003452-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie Noordsingel PIA" te Rotterdam in de vorm van elektronisch toezicht.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de opgelegde straf zal verlagen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
1.2. Mr. De Boer voornoemd heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde, het vierde, het vijfde en het zesde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het zevende middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 74 maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 68 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 mei 2009.