ECLI:NL:HR:2009:BH8808
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de verbeurdverklaring van geldbedrag en telefoons en overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Rijnmond, locatie Noordsingel PIA' te Rotterdam, had beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, stelde middelen van cassatie voor. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de Hoge Raad de opgelegde straf zou verlagen en het beroep voor het overige zou verwerpen.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, deze werd verminderd tot 68 maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. De Hoge Raad beoordeelde de middelen en oordeelde dat deze niet tot cassatie konden leiden, met uitzondering van het zevende middel dat betrekking had op de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel werd gegrond bevonden, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte meer dan zestien maanden had gewacht op de uitspraak na het instellen van het cassatieberoep, wat leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 74 maanden.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. De beslissing van de Hoge Raad was dat de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden, maar dat de straf wel moest worden aangepast.