ECLI:NL:HR:2009:BH5177

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10151
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake hennepteelt en diefstal van stroom

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van stroom. De Hoge Raad heeft op 21 april 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, die onder nummer 07/10151 is geregistreerd. De verdachte, geboren in 1972 en woonachtig te Terneuzen, heeft samen met een medeverdachte op 12 juli 2005 een hennepkwekerij opgezet in een schuur. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte ten tijde van de ontdekking van de kwekerij niet woonachtig was in de woning van zijn echtgenote, waar de kwekerij zich bevond, en dat de verklaring van de medeverdachte niet te veel waarde moest worden gehecht omdat zij deze verklaring later had ingetrokken. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof vrij stond om de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte tot bewijs te gebruiken, en dat het Hof niet verplicht was om de redenen voor zijn bewijswaardering nader te motiveren. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De taakstraf is verminderd tot 228 uren en de vervangende hechtenis tot 114 dagen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat heeft geleid tot deze vermindering van de straf.

Uitspraak

21 april 2009
Strafkamer
nr. 07/10151
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 november 2006, nummer 22/000652-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van art. 359 Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat de verdachte ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij in de schuur van de woning van zijn echtgenote (de medeverdachte [medeverdachte 1]) niet woonachtig was in deze woning en dat aan de verklaring van [medeverdachte 1] niet teveel waarde mag worden gehecht nu zij op deze verklaring is teruggekomen.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 12 juli 2005 te Hoek, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld ongeveer 62711 gram (zijnde het totaal gewicht van 189 hennepplanten en een hoeveelheid gedroogde henneptoppen), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij in de periode van 1 juni 2005 tot en met 12 juli 2005 te Hoek, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan de [A] B.V."
2.3. De bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2006, voor zover inhoudende:
"U zegt mij dat de politie op 12 juli 2005 in een schuur behorende bij het perceel gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats], een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. Ik woonde en woon thans nog op voornoemd adres. [Medeverdachte 1] is mijn echtgenote."
b. een proces-verbaal van de Koninklijke marechaussee Schiphol, voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]:
"U vertelt mij dat tijdens een doorzoeking van mijn huis gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats] een hennepplantage is aangetroffen. Ik weet dat telen van cannabis een strafbaar feit is. Mijn man [verdachte] en ik hebben samen de plantage opgezet. We hebben de plantage ongeveer twee maanden geleden opgezet. Met de winst van de plantage wilden wij onze schulden aflossen. De plantage staat in de schuur."
2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2006 heeft de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende verklaard:
"U zegt mij dat de politie op 12 juli 2005 in een schuur behorende bij het perceel gelegen aan de [a-straat 2] te [woonplaats], een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. Ik woonde en woon thans nog op voornoemd adres. Ik wist echter niet dat er in de schuur hennep werd gekweekt. [Medeverdachte 1] is mijn echtgenote. In die periode hadden we problemen. Om die reden verbleef ik ergens anders. Ik kwam slechts af en toe naar de woning om de kinderen te zien. (...) Op 11 juli 2005 zijn [medeverdachte 1] en ik op Schiphol aangehouden. (...) U houdt mij voor dat [medeverdachte 1] op 12 juli 2005 tegenover de Marechaussee te Schiphol onder meer heeft verklaard dat zij en ik samen de plantage hebben opgezet. Ik kan me voorstellen dat [medeverdachte 1] door alle commotie op Schiphol in de war is geraakt, waardoor zij niet meer in staat was helder te denken. In haar tweede verklaring heeft ze verklaard dat de kwekerij alleen van haar is. Zij heeft die verklaring in alle rust kunnen afleggen. Ik zeg u nogmaals dat ik niet van het bestaan van die kwekerij op de hoogte was. (...) U zegt mij dat ik bij mijn verhoor het adres [a-straat 2] te [woonplaats] als woonadres heb opgegeven. Dat heb ik inderdaad gedaan. Ik verbleef in die tijd echter bij vrienden. Ik wilde geen problemen voor hen veroorzaken, om die reden heb ik het door u voorgehouden adres als woonadres opgegeven. Ik was lichamelijk kapot toen ik mijn verklaring aflegde."
2.5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2006 heeft de raadsman van de verdachte het navolgende aangevoerd:
"De verdediging stelt zich op het standpunt dat cliënt dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. Cliënt ontkent ook maar iets van die hennepkwekerij te hebben geweten. Ten tijde van het aantreffen daarvan had hij problemen met zijn echtgenote [medeverdachte 1]. Om die reden verbleef hij bij vrienden, hij was slechts af en toe in de woning om zijn kinderen te zien. Het lijkt dan ook niet aannemelijk dat hij in die tijd in de schuur is geweest. (...) Cliënt heeft hier ter zitting een heel plausibele verklaring gegeven voor de omstandigheid dat hij ten tijde van zijn verhoor het adres [a-straat 2] als woonadres heeft opgegeven. Rest nog de op 12 juli 2005 afgelegde verklaring van [medeverdachte 1], waarin zij heeft verklaard dat zij de hennepkwekerij samen met cliënt heeft opgezet. De verdediging hecht er aan op te merken dat zij deze verklaring in haar verhoor d.d. 22 augustus 2005 heeft ingetrokken."
2.6. De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij op 12 juli 2005 niet woonachtig was bij zijn echtgenote bij wie de hennepkwekerij werd aangetroffen, maar dat hij op dat moment bij vrienden verbleef omdat hij problemen had met zijn echtgenote. Tevens heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat niet teveel waarde mag worden gehecht aan de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] inhoudende dat zij de hennepkwekerij samen met de verdachte heeft opgezet, nu zij op deze verklaring is teruggekomen, kennelijk omdat zij bij het afleggen van de bedoelde verklaring door alle commotie op Schiphol niet meer in staat was om helder te denken. Het Hof is in zijn arrest van dit standpunt afgeweken door de hiervoor in 2.3 onder a en b weergegeven verklaringen tot het bewijs te bezigen.
2.7. Het bezigen tot bewijs van de hiervoor bedoelde verklaringen stond het Hof vrij, gelet op de aan hem als feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal. Het Hof behoefde deze keuze niet nader te motiveren, ook niet in het licht van het voorschrift van de tweede volzin van het tweede lid van art. 359 Sv, nu de bestreden uitspraak in de gebezigde bewijsmiddelen - in het bijzonder in de hiervoor in 2.3 onder b weergegeven verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] - voldoende gegevens bevat voor de verwerping van het in het middel bedoelde standpunt (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393).
2.8. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 240 uren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 228 uren bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 114 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 21 april 2009.