ECLI:NL:HR:2009:BH1784

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11181
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake openbaar vervoer zonder geldig vervoerbewijs

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor het gebruik van openbaar vervoer zonder geldig vervoerbewijs op twee verschillende data in 2004 en 2005. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest en oordeelt dat de strafoplegging in deze zaak onbegrijpelijk is. De verdachte, geboren in 1963, had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd en werd door het Hof veroordeeld tot hechtenis van zeven weken voor elk van de bewezenverklaarde feiten. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging en terugwijzing naar het Hof.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte rekening heeft gehouden met vier ad informandum gevoegde feiten, omdat niet is aangetoond dat de verdachte deze feiten heeft erkend. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de hechtenis voor feit 1, en vermindert deze tot zes weken. De Hoge Raad concludeert dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg. De zaak wordt om doelmatigheidsredenen door de Hoge Raad zelf afgedaan, waarbij de Hoge Raad de strafoplegging aanpast en de overige onderdelen van het beroep verwerpt.

Uitspraak

24 maart 2009
Strafkamer
nr. 07/11181
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 oktober 2006, nummer 20/002731-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening heeft gehouden met vier ad informandum gevoegde feiten, nu uit de processen-verbaal van de N.V. Nederlandse Spoorwegen betreffende deze feiten niet blijkt dat de verdachte deze feiten heeft bekend.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 15 december 2004 op het traject, gelegen tussen de stations Utrecht Centraal en Duivendrecht, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs.
2. hij op 4 januari 2005 op het traject, gelegen tussen de stations 's-Hertogenbosch en Eindhoven, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er rekening mede gehouden dat de verdachte, blijkens de processen-verbaal van de Nederlandse Spoorwegen, heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten, ad informandum vermeld op de aan de inleidende dagvaarding gehechte lijst, voor welke feiten de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde tot:
hechtenis voor de duur van 7 (zeven) weken,
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot:
hechtenis voor de duur van 7 (zeven) weken.
Bepaalt, dat de hechtenis van het onder 2 bewezenverklaarde feit niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt."
2.4. Het staat de rechter vrij bij de strafoplegging rekening te houden met een ad informandum gevoegd feit, wanneer op grond van de door de verdachte ter terechtzitting gedane erkenning aannemelijk is geworden dat hij dat feit heeft begaan en wanneer voorts ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen. Het gaat daarbij om erkenning door de verdachte van dat ad informandum gevoegde feit ten overstaan van de rechter die de straf oplegt. Indien de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en zich derhalve aldaar niet erover heeft uitgelaten of hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit dat hem niet is tenlastegelegd, maar waaromtrent in de door het openbaar ministerie ter kennisneming van de rechter gebrachte stukken melding wordt gemaakt, kan de rechter nochtans dit niet tenlastegelegde feit als bijzondere reden ter bepaling van de straf in aanmerking nemen, mits (a) bij het uitbrengen van de dagvaarding althans tijdig vóór de aanvang der terechtzitting aan de verdachte is medegedeeld dat bedoeld niet tenlastegelegd feit door het openbaar ministerie met dat doel ter terechtzitting ter sprake zal worden gebracht, (b) op grond van diens elders gedane erkenning aannemelijk is geworden dat de verdachte dit feit heeft begaan en (c) ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dit feit zal instellen (vgl. o.m. HR 30 september 2008, LJN BE9803).
2.5. Bij de stukken bevinden zich processen-verbaal van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, opgemaakt door de buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1], betreffende de vier in het middel bedoelde ad informandum gevoegde feiten. Deze processen-verbaal houden alle in:
"Nadat ik de verdachte had meegedeeld, dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij: geen verklaring."
2.6. Het oordeel van het Hof dat de verdachte, die niet ter terechtzitting was verschenen, blijkens deze processen-verbaal heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de vier bedoelde ad informandum gevoegde feiten, is niet begrijpelijk. Het Hof heeft daarom bij de strafoplegging ten onrechte rekening gehouden met deze bedoelde ad informandum gevoegde feiten.
2.7. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde hechtenis, de vermindering die de Hoge Raad toepast in verband met de gegrondbevinding van het middel en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de ter zake van feit 1 opgelegde hechtenis;
vermindert de ter zake van feit 1 opgelegde hechtenis in die zin dat deze zes weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 24 maart 2009.