ECLI:NL:HR:2008:BE9803

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01663/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafoplegging en ad informandum feit in taxidienstenzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983 en woonachtig te [woonplaats], was in hoger beroep niet verschenen en had in eerste aanleg verklaard klanten op Schiphol niet te hebben 'geronseld'. Het Hof had echter bij de strafoplegging rekening gehouden met een ad informandum gevoegd feit, wat leidde tot de vraag of dit rechtmatig was. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang. Als het Hof het ad informandum feit had meegewogen, zou dit blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de verdachte dit feit had ontkend. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter bij de strafoplegging rekening kan houden met een ad informandum feit, maar alleen als de verdachte dit feit heeft erkend voor de rechter die de straf oplegt. In dit geval was de verdachte niet verschenen en had hij zijn ontkenning niet kunnen herroepen.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van de strafoplegging en de noodzaak voor de rechter om de verklaringen van de verdachte in overweging te nemen.

Uitspraak

30 september 2008
Strafkamer
nr. 01663/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 maart 2006, nummer 23/004861-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring. Het behelst de klacht dat het aanbieden van taxidiensten niet onder 'venten' kan worden begrepen in de zin van art. 2, derde lid, van het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol.
Het middel kan niet tot cassatie leiden op de gronden als in de aan dit arrest gehechte conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal onder 3.5 en 3.6 vermeld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening heeft gehouden met een ad informandum gevoegd feit, aangezien de in hoger beroep niet verschenen verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft ontkend klanten op Schiphol te hebben 'geronseld'.
3.2. Het Hof heeft ter motivering van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"Het hof houdt tevens rekening met de ad informandum gevoegde strafzaak tegen verdachte met parketnummer (15)-805994-04."
3.3.1. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad staat het de rechter vrij bij de strafoplegging rekening te houden met een ad informandum gevoegd feit, wanneer op grond van de door de verdachte ter terechtzitting gedane erkenning aannemelijk is geworden dat hij dat feit heeft begaan en wanneer voorts ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen. Het gaat daarbij om erkenning door de verdachte van dat ad informandum gevoegde feit ten overstaan van de rechter die de straf oplegt.
3.3.2. Indien de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en zich derhalve aldaar niet erover heeft uitgelaten of hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit dat hem niet is tenlastegelegd maar waaromtrent in de door het openbaar ministerie ter kennisneming van de rechter gebrachte stukken melding wordt gemaakt, kan de rechter nochtans dit niet tenlastegelegde feit als bijzondere reden ter bepaling van de straf in aanmerking nemen mits (a) bij het uitbrengen van de dagvaarding althans tijdig vóór de aanvang der terechtzitting, aan de verdachte is medegedeeld dat bedoeld niet tenlastegelegd feit door het openbaar ministerie met dat doel ter terechtzitting ter sprake zal worden gebracht, (b) op grond van diens elders gedane erkenning aannemelijk is geworden dat de verdachte dit feit heeft begaan en (c) ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dit feit zal instellen (vgl. HR 2 juni 1998, LJN ZD1053, NJ 1998, 697, rov. 6.3).
3.4. Tenlastegelegd zijn vijf overtredingen van art. 2, derde lid, van het Aanvullend luchtvaartreglement luchthaven Schiphol, kort gezegd: het aanbieden van taxi-diensten zonder schriftelijke toestemming van de exploitant.
Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee District Schiphol, inhoudende onder meer als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven, dat hij het ad informandum gevoegde feit - een gelijksoortige overtreding als tenlastegelegd - heeft begaan. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte tegenover de Kantonrechter, voor zover hier van belang, verklaard: "Ik ontken klanten op Schiphol te hebben 'geronseld'."
Tegen deze achtergrond heeft het Hof geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het van oordeel is dat het een ad informandum gevoegd feit bij de strafoplegging in aanmerking mag nemen ingeval de in hoger beroep niet verschenen verdachte dit feit weliswaar ter terechtzitting in eerste aanleg heeft ontkend, maar hij dit bij de politie heeft bekend, berust zijn oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Indien het heeft geoordeeld dat de verdachte het ad informandum gevoegde feit ten overstaan van de Kantonrechter niet heeft ontkend, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
De strafoplegging is derhalve niet toereikend gemotiveerd.
3.5. Het middel treft doel.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 30 september 2008.