ECLI:NL:HR:2009:BH1160
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. IJzerman
- Rechtspraak.nl
De voorwaarden voor de omkering van de bewijslast bij niet adequate belastingaangifte
In deze zaak heeft de Advocaat-Generaal (A-G) IJzerman een conclusie genomen in zes samenhangende zaken, waaronder de zaak met nummer 08/01134. De kern van de discussie betreft de vraag of het ten onrechte opvoeren van relatief hoge aftrekposten in de belastingaangifte kan leiden tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Dit raakt aan de bepalingen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, specifiek artikel 25, lid 3, en artikel 27e, die de omkering van de bewijslast regelen bij het ontbreken van een vereiste aangifte.
De A-G stelt dat er al lange tijd vragen bestaan over de criteria die gehanteerd moeten worden om te bepalen of een aangifte inhoudelijk adequaat is. In de gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies worden deze vragen verder onderzocht, met een focus op de voorwaarden waaronder de omkering van de bewijslast kan plaatsvinden. De A-G pleit voor duidelijkheid over wat als 'relatief aanzienlijk' moet worden beschouwd, en stelt dat dit percentage niet moet variëren op basis van subjectieve factoren zoals opzet of verzwijging.
Daarnaast wordt de vraag behandeld of de omkering van de bewijslast alleen mag plaatsvinden als de belastingplichtige zich bewust was van het niet aangeven van een relatief aanzienlijk bedrag. De A-G concludeert dat deze bewustheid een vereiste moet zijn, gezien de zware gevolgen van de sanctie. De conclusie van de A-G is dat het beroep in cassatie in de zaak 08/01134 moet worden verklaard, en dat de andere zaken ongegrond zijn verklaard. De uitspraak zelf wordt niet gepubliceerd.