ECLI:NL:HR:2009:BG6489

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02630
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsrecht en de opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten

In deze zaak gaat het om de verzoeker, die in het verleden onder de schuldsaneringsregeling viel. De rechtbank 's-Gravenhage had op 27 juli 2005 de definitieve toepassing van deze regeling uitgesproken. Op 12 maart 2007 deed de rechter-commissaris een voordracht tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling, waarna de mondelinge behandeling op 19 april 2007 plaatsvond. De rechtbank beëindigde de schuldsanering op 26 april 2007 en bepaalde dat de verzoeker in staat van faillissement zou verkeren, mocht deze uitspraak kracht van gewijsde krijgen. De rechter-commissaris verzocht vervolgens om opheffing van het faillissement, wat op 15 mei 2008 door de rechtbank werd toegewezen. De verzoeker ging in hoger beroep tegen deze beschikking bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, waar de curator het hoger beroep bestreed. Het hof bekrachtigde op 17 juni 2008 de beschikking van de rechtbank. Hierna stelde de verzoeker cassatie in tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad, onder leiding van voorzitter A. Hammerstein, heeft het cassatieberoep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. Het arrest werd op 6 februari 2009 openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

6 februari 2009
Eerste Kamer
08/02630
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 juli 2005 is ten aanzien van [verzoeker] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
De rechter-commissaris heeft op 12 maart 2007 een voordracht gedaan strekkende tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
De mondelinge behandeling van de voordracht van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden op 19 april 2007. Hierna heeft de rechtbank bij vonnis van 26 april 2007 de toepassing van de schuldsanering beëindigd en, voor het geval deze uitspraak kracht van gewijsde krijgt, bepaald dat [verzoeker] in staat van faillissement zal verkeren.
Hierna heeft de rechter-commissaris de rechtbank verzocht het faillissement van [verzoeker] op te heffen. Bij beschikking van 15 mei 2008 heeft de rechtbank het faillissement opgeheven.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
De curator in het faillissement van [verzoeker] heeft het hoger beroep bestreden.
Na mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft het hof bij arrest van 17 juni 2008 de bestreden beschikking bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 6 februari 2009.