ECLI:NL:HR:2009:BG3502
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatieprocedure
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte op 11 oktober 2006 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte, geboren in 1979, heeft op 12 oktober 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot een strafvermindering. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf is verminderd tot zestien maanden en twee weken, waarvan vijf maanden en een week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep is voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken op 27 januari 2009.