ECLI:NL:HR:2008:BG3505
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieberoep en vereisten voor middelen van cassatie
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 19 februari 2007. De verdachte heeft een schriftuur ingediend, maar deze voldoet niet aan de wettelijke vereisten voor middelen van cassatie. De Hoge Raad stelt dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de eisen zoals vastgelegd in de wet. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een bepaalde rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan.
De schriftuur van de verdachte voldoet niet aan deze vereisten, waardoor deze onbesproken moet blijven. Bovendien heeft de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie ingediend, wat in strijd is met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal, die primair heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft uiteindelijk beslist dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep, en dit arrest is uitgesproken op 23 december 2008.