ECLI:NL:HR:2008:BF3301

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11966
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en vermindering van de opgelegde gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1965, was ten tijde van de betekening van de aanzegging in voorlopige hechtenis en had op 8 maart 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding kwamen pas op 19 oktober 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnen. De Hoge Raad constateerde dat er meer dan zestien maanden waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep voordat er uitspraak werd gedaan, wat een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met zich meebracht. De vertraging bij de inzending van de stukken leidde ertoe dat de Hoge Raad de zaak pas na meer dan negentien maanden in behandeling kon nemen. Dit was voor de Hoge Raad aanleiding om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met zeven maanden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was dat de gevangenisstraf werd verminderd tot vijf jaren en vijf maanden.

Uitspraak

18 november 2008
Strafkamer
nr. 07/11966
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 maart 2006, nummer 23/005916-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
2.2. De verdachte werd veroordeeld, voor zover hier van belang, tot een gevangenisstraf van zes jaren.
2.3. Het middel is gegrond. De verdachte, die zich ten tijde van de betekening van de aanzegging in voorlopige hechtenis bevond, heeft op 8 maart 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 19 oktober 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in aanzienlijke mate is overschreden.
2.4. In de omstandigheid dat de Hoge Raad als gevolg van de vertraging bij de inzending van de stukken van het geding de zaak pas in behandeling heeft kunnen nemen nadat al meer dan negentien maanden waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad in dit geval aanleiding de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met zeven maanden.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf jaren en vijf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 november 2008.