ECLI:NL:HR:2008:BF0750

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01590/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de strafbaarheid van mishandeling binnen een vader-kind relatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1959 en wonende te [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld voor mishandeling van zijn dochter, [slachtoffer]. De feiten betroffen twee incidenten op 6 en 7 oktober 2004, waarbij de verdachte zijn dochter opzettelijk mishandelde door haar op te tillen, op de grond te gooien, aan haar arm mee te trekken en haar in het gezicht te slaan. Het Hof had deze feiten gekwalificeerd als mishandeling begaan tegen zijn kind, waarbij de verdachte zich beriep op de opvatting dat de biologische relatie niet van belang was voor de strafbaarheid onder artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde echter dat deze opvatting onjuist was. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet naar de eisen der wet met redenen was omkleed, omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat er sprake was van de strafverzwarende omstandigheid van een vader-kind relatie. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling door het Hof in stand bleef.

Uitspraak

2 december 2008
Strafkamer
nr. 01590/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 19 februari 2007, nummer 21/001099-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet de in art. 304 Sr genoemde strafverzwarende omstandigheid dat sprake was van een vader-kind relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, kan worden afgeleid.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"1. hij op 6 oktober 2004 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] (verdachtes dochter)), heeft opgetild en (vervolgens) [slachtoffer] op haar rug op de grond heeft gegooid en (vervolgens) [slachtoffer] heeft meegesleept en aan een arm heeft meegetrokken en [slachtoffer] (met kracht) in een auto heeft gegooid en [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht heeft geslagen waardoor deze pijn heeft ondervonden.
2. hij op 7 oktober 2004 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer] (verdachtes dochter), (met kracht) bij de keel heeft gegrepen en (met kracht) een arm om de keel van [slachtoffer] heeft geslagen waardoor deze pijn heeft ondervonden."
2.3. Het Hof heeft die feiten telkens gekwalificeerd als "mishandeling begaan tegen zijn kind".
2.4. Het middel berust op de opvatting dat "voor de strafbaarheid en de strafwaardigheid, zoals bedoeld in art. 304 Sr, het niet van belang is of de vader de biologische vader is, doch het erom gaat dat er op grond van samenwoning, zoals bij levensgezellen, dan wel een andere - niet uitsluitend biologische - relatie bestaat waarin (extra) eerbied jegens elkander verschuldigd is dan wel gevreesd moet worden voor machtsmisbruik, dit omdat het kind aan de vader is overgeleverd". Die opvatting is evenwel, naar door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie is uiteengezet, onjuist.
2.5. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 december 2008.