ECLI:NL:HR:2008:BD4949

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13289 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering aan de Republiek Servië en de toepassing van het Europees uitleveringsverdrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 07/13289 U. Het beroep in cassatie was ingesteld door de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd was en wiens uitlevering aan de Republiek Servië was verzocht. De Rechtbank te Haarlem had op 15 november 2007 de uitlevering toelaatbaar verklaard. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. C.L. Kranendonk, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Procureur-Generaal, vertegenwoordigd door Fokkens, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de argumenten van de raadsman en de conclusie van de Procureur-Generaal in overweging genomen. Het eerste middel betrof de vraag of artikel 4 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Servië tot regeling der wederzijdse uitlevering van misdadigers, gesloten te Belgrado op 11 maart 1896, van toepassing was in het licht van artikel 28 van het Europees uitleveringsverdrag. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat deze bepaling niet van toepassing was, omdat de bepalingen uit bilaterale verdragen die de uitlevering regelen vervallen op basis van het Europees uitleveringsverdrag.

De Hoge Raad concludeerde dat geen van de voorgestelde middelen tot cassatie kon leiden. De beslissing van de Rechtbank om de uitlevering toelaatbaar te verklaren werd bevestigd. Het arrest werd uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

24 juni 2008
Strafkamer
nr. 07/13289 U
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 15 november 2007, nummer 07/1175, op een verzoek van de autoriteiten van Servië tot uitlevering van:
[De opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie Haarlem" te Haarlem.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. C.L. Kranendonk, advocaat te Beverwijk, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat art. 4 van de Overeenkomst tusschen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Servië tot regeling der wederzijdsche uitlevering van misdadigers, gesloten te Belgrado op 11 maart 1896 (Stb. 1897, 42) op grond van art. 28 van het Europees uitleveringsverdrag niet van toepassing is.
3.2. Op de gronden die zijn vermeld in de aan dit arrest gehechte conclusie van de Procureur-Generaal onder 3 tot en met 10 kan het middel niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A van Dorst en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 24 juni 2008.