ECLI:NL:HR:2008:BD2714

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11505
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens overschrijding van de cassatietermijn

In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1], [verzoeker 2], en [verzoeker 3], zich tot de rechtbank 's-Gravenhage gewend met het verzoek vast te stellen dat zij in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Dit verzoekschrift werd op 4 april 2006 ingediend. De Staat der Nederlanden heeft op 5 februari 2007 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft op 7 juni 2007 de verzoeken afgewezen, waarop de verzoekers beroep in cassatie hebben ingesteld. Het cassatierekest is aan de beschikking van de rechtbank gehecht.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet binnen de wettelijke termijn van twee maanden na de beschikking van de rechtbank is ingediend. Volgens artikel 426 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering diende het cassatieberoep uiterlijk op 7 september 2007 te worden ingesteld. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft de Hoge Raad de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft verder beslist dat de verzoekers in de kosten van het geding in cassatie worden veroordeeld, welke kosten aan de zijde van de Staat zijn begroot op nihil. De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven, en openbaar uitgesproken door raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.

Uitspraak

11 juli 2008
Eerste Kamer
07/11505
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoeker 2],
3. [Verzoeker 3],
allen wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.G. Evers,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s. en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 4 april 2006 ter griffie van de rechtbank 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift hebben [verzoeker] c.s. zich gewend tot die rechtbank en verzocht vast te stellen dat zij in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
De Staat heeft bij brief van 5 februari 2007 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De rechtbank heeft bij beschikking van 7 juni 2007 het verzoek afgewezen.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] c.s. in hun cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De bestreden beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage is uitgesproken op 7 juni 2007. Ingevolge art. 426 lid 1 Rv. kon hiertegen uiterlijk op 7 september 2007 cassatieberoep worden ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is niet binnen deze termijn ingediend, zodat verzoekers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [verzoeker] c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt [verzoeker] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.