ECLI:NL:HR:2008:BD2714
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens overschrijding van de cassatietermijn
In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1], [verzoeker 2], en [verzoeker 3], zich tot de rechtbank 's-Gravenhage gewend met het verzoek vast te stellen dat zij in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Dit verzoekschrift werd op 4 april 2006 ingediend. De Staat der Nederlanden heeft op 5 februari 2007 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft op 7 juni 2007 de verzoeken afgewezen, waarop de verzoekers beroep in cassatie hebben ingesteld. Het cassatierekest is aan de beschikking van de rechtbank gehecht.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet binnen de wettelijke termijn van twee maanden na de beschikking van de rechtbank is ingediend. Volgens artikel 426 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering diende het cassatieberoep uiterlijk op 7 september 2007 te worden ingesteld. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft de Hoge Raad de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft verder beslist dat de verzoekers in de kosten van het geding in cassatie worden veroordeeld, welke kosten aan de zijde van de Staat zijn begroot op nihil. De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven, en openbaar uitgesproken door raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.