ECLI:NL:HR:2008:BD2005
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak heeft de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam op 28 december 2007 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank voor een voorlopige machtiging tot opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Tijdens de zitting op 14 januari 2008 zijn betrokkene, haar advocaat, een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, haar ex-echtgenoot en twee dochters gehoord. De rechtbank heeft op dezelfde dag het verzoek afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat betrokkene door haar geestelijke stoornis een 'onmiddellijk dreigend gevaar' opleverde, zoals vereist volgens artikel 20 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
De officier van justitie heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. In het cassatierekest is aangevoerd dat de rechtbank de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd door niet te beoordelen of de geestelijke stoornis van betrokkene gevaar veroorzaakte, zoals voorgeschreven in artikel 2 van de Wet Bopz. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Rotterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft op 6 juni 2008 de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank te Rotterdam. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de juiste maatstaf had moeten hanteren bij de beoordeling van het verzoek tot voorlopige machtiging. Na verwijzing zal de rechtbank moeten onderzoeken of het verzoek alsnog kan worden toegewezen, waarbij de relevante criteria uit de Wet Bopz in acht moeten worden genomen.