ECLI:NL:HR:2008:BD2005

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01527
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam op 28 december 2007 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank voor een voorlopige machtiging tot opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Tijdens de zitting op 14 januari 2008 zijn betrokkene, haar advocaat, een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, haar ex-echtgenoot en twee dochters gehoord. De rechtbank heeft op dezelfde dag het verzoek afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat betrokkene door haar geestelijke stoornis een 'onmiddellijk dreigend gevaar' opleverde, zoals vereist volgens artikel 20 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).

De officier van justitie heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. In het cassatierekest is aangevoerd dat de rechtbank de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd door niet te beoordelen of de geestelijke stoornis van betrokkene gevaar veroorzaakte, zoals voorgeschreven in artikel 2 van de Wet Bopz. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Rotterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft op 6 juni 2008 de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank te Rotterdam. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de juiste maatstaf had moeten hanteren bij de beoordeling van het verzoek tot voorlopige machtiging. Na verwijzing zal de rechtbank moeten onderzoeken of het verzoek alsnog kan worden toegewezen, waarbij de relevante criteria uit de Wet Bopz in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

6 juni 2008
Eerste Kamer
Nr. 08/01527
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de officier van justitie en betrokkene.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft, bij een op 28 december 2007 ter griffie van de rechtbank aldaar ingekomen verzoekschrift, een voorlopige machtiging verzocht tot het doen opnemen en verblijven van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
Ter zitting van de rechtbank van 14 januari 2008 zijn betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de waarnemend sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, de ex-echtgenoot en twee dochters van betrokkene gehoord.
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie afgewezen.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Betrokkene heeft bij verweerschrift verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Rotterdam.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De rechtbank heeft het inleidende verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en verblijven van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis afgewezen op de grond dat tijdens het verhoor niet is komen vast te staan dat betrokkene door haar geestelijke stoornis een "onmiddellijk dreigend gevaar" in de zin van art. 20 Wet Bopz oplevert.
3.2 Het middel klaagt onder 2.1 en 2.2 terecht dat de rechtbank heeft miskend dat het inleidende verzoek - nu dit strekt tot het verlenen van een voorlopige machtiging - diende te worden beoordeeld op de voet van art. 2 Wet Bopz, dat onder meer bepaalt dat een voorlopige machtiging slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de rechter de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken.
3.3 Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en het middel voor het overige geen behandeling behoeft. Na verwijzing zal moeten worden onderzocht of het inleidende verzoek alsnog kan worden toegewezen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 14 januari 2008;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 6 juni 2008.