ECLI:NL:HR:2008:BD0448
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de geldigheid van de betekening van de aanzegging in strafzaken
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 26 april 2007, in de strafzaak tegen een verdachte geboren in 1991. De verdachte heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof, waarbij hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep. De advocaat van de verdachte, mr. P.J. Stronks, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat is gehecht aan het arrest. De Procureur-Generaal, Fokkens, heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het middel klaagt over de geldigheid van de betekening van de aanzegging, zoals bedoeld in artikel 435, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt dat de klacht zich niet richt tegen een handeling of beslissing van een rechter, zoals vereist in artikel 78, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Hierdoor kan de klacht niet worden aangemerkt als een middel van cassatie in de zin van artikel 437, tweede lid, Sv.
Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, is niet voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, Sv. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte niet kan worden ontvangen in zijn beroep. De Hoge Raad heeft derhalve de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, en dit arrest is uitgesproken op 24 juni 2008 door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.