ECLI:NL:HR:2008:BC6743
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot het horen van een meegebrachte getuige in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en had beroep in cassatie ingesteld. De kern van de zaak betrof een verzoek van de raadsman van de verdachte om een meegebrachte getuige te horen tijdens de terechtzitting. Het Hof had dit verzoek afgewezen op de grond dat de noodzaak daartoe niet was gebleken, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verkeerde maatstaf had aangelegd. Volgens de Hoge Raad kan een verzoek tot het horen van een getuige slechts worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 288, eerste lid, onder b en c van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het horen van getuigen in het strafproces en de noodzaak voor de lagere rechters om de juiste maatstaf toe te passen bij het afwijzen van dergelijke verzoeken. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de rechten van de verdachte in het strafproces onderstreept en de procedurele waarborgen die moeten worden gerespecteerd.