ECLI:NL:HR:2008:BC6548
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de geldigheidsduur van een voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet Bopz
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorwaardelijke machtiging tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie had op 19 november 2007 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Zwolle-Lelystad voor een voorwaardelijke machtiging. De rechtbank verleende op 6 december 2007 een voorlopige machtiging voor de duur van één jaar, na het horen van de betrokkene en een arts-assistent. De betrokkene heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover de geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging was vastgesteld op één jaar. De Hoge Raad oordeelde dat volgens artikel 14c lid 1 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) de geldigheidsduur van een eerste voorwaardelijke machtiging maximaal zes maanden mag zijn. De Advocaat-Generaal had in zijn conclusie ook gepleit voor deze vernietiging en de bepaling van de geldigheidsduur op zes maanden.
De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging vastgesteld op uiterlijk 6 juni 2008. Dit oordeel is van belang voor de rechtszekerheid en de toepassing van de Wet Bopz, waarbij de bescherming van de rechten van de betrokkene voorop staat. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechtbanken om zich aan de wettelijke termijnen te houden bij het verlenen van machtigingen.