ECLI:NL:PHR:2008:BC6548
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatie over geldigheidsduur van voorwaardelijke machtiging in psychiatrische zorg
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2008 uitspraak gedaan over de geldigheidsduur van een voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Zwolle-Lelystad om een voorwaardelijke machtiging te verlenen aan de verzoeker, hierna aangeduid als betrokkene. De rechtbank heeft op 6 december 2007 een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van een jaar, wat aanleiding gaf tot cassatie.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank in strijd met de wet heeft gehandeld door de machtiging voor een jaar te verlenen. Volgens artikel 14c van de Wet Bopz kan een voorwaardelijke machtiging slechts een geldigheidsduur hebben van maximaal zes maanden na de dagtekening. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klacht van de verzoeker gegrond is, aangezien de rechtbank de geldigheidsduur niet correct heeft vastgesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging vastgesteld op zes maanden na de dagtekening van de beschikking van de rechtbank. Dit arrest benadrukt het belang van de wettelijke bepalingen omtrent de duur van voorwaardelijke machtigingen en de noodzaak voor rechters om deze nauwgezet te volgen. De uitspraak heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin de geldigheidsduur van voorwaardelijke machtigingen aan de orde is.