ECLI:NL:HR:2008:BB4400

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43836
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2008 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2003. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een inkomen uit werk en woning van € 15.405. De Minister van Financiën heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2002 een perceel bouwgrond heeft gekocht en verplichtingen is aangegaan voor de bouw van een woning. Op 1 januari 2003 was de woning nog in aanbouw, maar medio 2003 was deze gereed voor bewoning. De waarde van de woning is vastgesteld op € 17.958 voor het tijdvak van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de waarde die is vastgesteld voor het tijdvak waarin het kalenderjaar 2003 valt, als eigenwoningwaarde moet worden aangemerkt.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd dat de eigenwoningwaarde voor het jaar 2003 correct is vastgesteld en dat het middel van de Minister van Financiën faalt. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de kosten voor het griffierecht zijn vastgesteld op € 428.

Uitspraak

Nr. 43.836
25 januari 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 december 2006, nr. 05/00548, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 15.405. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Minister van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 5 september 2007 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft in 2002 een perceel bouwgrond gekocht en is verplichtingen aangegaan met betrekking tot de bouw daarop van een woning. Op 1 januari 2003 was de woning in aanbouw. Medio 2003 was de woning gereed voor bewoning. Belanghebbende heeft per 1 juli 2003 haar intrek genomen in de woning.
Met dagtekening 3 juni 2004 is bij beschikking in de zin van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de vorenbedoelde onroerende zaak voor het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op € 17.958.
Met dagtekening 4 juni 2004 is bij beschikking in de zin van artikel 25 Wet WOZ de waarde van deze onroerende zaak voor het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op € 120.588.
3.2. Voor het Hof was in geschil de hoogte van de eigenwoningwaarde voor het jaar 2003.
3.3. Het Hof heeft - in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat op 1 januari 2003 sprake was van een in aanbouw zijnde woning als bedoeld in artikel 3.111, lid 3, Wet IB 2001 en dus van een eigen woning in de zin van afdeling 3.6 Wet IB 2001.
3.4. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat voor de onderhavige woning een WOZ-beschikking gold voor een tijdvak waarin het jaar 2003 was begrepen en dat het bepaalde in artikel 3.112, lid 3, Wet IB 2001 met betrekking tot de bepaling van het eigenwoningforfait voor het jaar 2003 toepassing mist. Het Hof is voor de berekening van het eigenwoningforfait uitgegaan van een eigenwoningwaarde van € 17.958.
3.5. Het middel, dat zich tegen de in 3.4 weergegeven oordelen richt, strekt ten betoge dat een adequate beschikking, die ziet op de afgebouwde nieuwe woning, voor het jaar 2003 ontbreekt en dat de eigenwoningwaarde in dit jaar dient te worden bepaald met toepassing van artikel 3.112, lid 3, Wet IB 2001.
3.6. Uitgaande van de hierboven onder 3.3 weergegeven oordelen stuit dit betoog echter af op de tekst van artikel 3.112, lid 2, Wet IB 2001, waarin is bepaald dat de eigenwoningwaarde is de volgens hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor die woning vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het kalenderjaar valt. Nu, zoals hiervoor in 3.1 is vermeld, voor het tijdvak waarin het kalenderjaar 2003 is begrepen de waarde van de onderhavige onroerende zaak bij de beschikking met dagtekening 3 juni 2004 op voormelde wijze is vastgesteld, heeft die waarde voor dat jaar als eigenwoningwaarde te gelden.
3.7. Het Hof heeft derhalve op goede gronden een juiste beslissing gegeven, zodat het middel faalt.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2008.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Minister van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 428.