ECLI:NL:HR:2007:BB9539

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43283
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak Hof inzake aanslag inkomstenbelasting en boetebeschikking met verwijzing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en een daarbij opgelegde boete aan de belanghebbende voor het jaar 1998. De belanghebbende had een aanmerkelijk belang in B N.V. en was tevens directeur en enig aandeelhouder van A B.V. De belanghebbende had zijn aandelen in B N.V. verkocht aan A B.V. voor een prijs die door de Inspecteur als te hoog werd beschouwd, wat leidde tot de aanslag en de boete. Het Hof had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de uitspraak op de boetebeschikking vernietigd en de boete vastgesteld op € 23.483.

De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verkoopprijs van de aandelen niet als zakelijk kon worden aangemerkt, en dat de financiële situatie van A B.V. niet voldoende was onderbouwd. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij het vaststellen van de waarde van aandelen en de noodzaak om de feiten en omstandigheden rondom de verkoop goed te onderbouwen. De Hoge Raad heeft hiermee de weg geopend voor een herbeoordeling van de zaak door het Gerechtshof, waarbij de belangen van de belanghebbende opnieuw in overweging genomen zullen worden.

Uitspraak

Nr. 43.283
7 december 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 april 2006, nr. 03/02762, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De aanslag en de boete zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen de uitspraak op het bezwaarschrift inzake de hoogte van het belastbare inkomen ingestelde beroep ongegrond verklaard, de uitspraak op het bezwaar tegen de boetebeschikking vernietigd en de boete vastgesteld op
€ 23.483 (ƒ 51.750). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.R.M. Buijsrogge, advocaat te Oisterwijk.
Bij brief van de Griffier van de Hoge Raad van 26 april 2007 zijn inlichtingen gevraagd aan de voorzitter van de belastingsector van het Hof. Deze inlichtingen zijn verstrekt bij brief van 14 mei 2007.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden gelegenheid op de verstrekte inlichtingen te reageren.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende had sinds omstreeks 1997 een aanmerkelijk belang in B N.V. (hierna: B), een vennootschap met als hoofdactiviteit de aandelen- en optiehandel voor eigen rekening en voor rekening van derden. In het onderhavige jaar (1998) was belanghebbende directeur en enig aandeelhouder van A B.V. (hierna: A). A hield een aantal door B uitgegeven obligaties.
3.1.2. Belanghebbende heeft bij fax van 12 oktober 1998 een notaris verzocht zorg te dragen voor de overdracht van zijn aandelen B aan A voor een bedrag van ƒ 414.000. De overdracht vond plaats bij notariële akte van 21 oktober 1998. De koopprijs van ƒ 414.000 is vastgesteld door de verkrijgingsprijs van de aandelen (de nominale waarde van ƒ 360.000) te verhogen met 15 percent.
3.1.3. Op de aandeelhoudersvergadering van 19 december 1998 is besloten B te liquideren. B is in maart 1999 failliet verklaard.
3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende de aandelen B voor een zakelijke prijs aan A heeft verkocht en of terecht een boete is opgelegd.
3.3. Middel I gaat ervan uit dat de samenstelling van het Hof ter zitting een andere is geweest dan bij de uitspraak. Dit uitgangspunt, waarvoor in de uitspraak van het Hof en het proces-verbaal van de zitting geen steun is te vinden, mist feitelijke grondslag, naar ook volgt uit de hiervoor onder 2 vermelde inlichtingen. Het middel faalt derhalve.
3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat het aannemelijk acht de stelling van de Inspecteur dat de financiële problemen van A zodanig van omvang waren dat de werkelijke waarde van de aandelen A destijds - waarmee het Hof kennelijk bedoelt: in ieder geval op 12 oktober 1998 - al niet meer dan nihil was. In het licht van de uitvoerige weerspreking van die stelling van de Inspecteur door belanghebbende, in het bijzonder in diens pleitnota voor het Hof, behoefde 's Hofs oordeel nadere motivering. De hierop gerichte klacht van middel II slaagt derhalve.
3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Middel II behoeft verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 43284 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 105, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1288, derhalve 644, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2007.