ECLI:NL:HR:2007:BB5359
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Verlening van verlof voor inbeslagneming op basis van Duits rechtshulpverzoek
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Groningen. De zaak betreft de verlening van verlof ex artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor de inbeslagneming van stukken van overtuiging, ter uitvoering van een Duits rechtshulpverzoek. De klager, vertegenwoordigd door mr. J. Klopstra, heeft middelen van cassatie ingediend tegen de beslissing van de Rechtbank, die het verzoek tot inbeslagneming had toegewezen.
De Hoge Raad overweegt dat de rechter in dergelijke gevallen zich moet richten naar een specifiek toetsingskader. Dit houdt in dat, indien het verzoek is gegrond op een verdrag, aan het verzoek zoveel mogelijk gevolg moet worden gegeven, tenzij er wezenlijke belemmeringen zijn die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag of de wet. De Rechtbank heeft in haar overwegingen geconcludeerd dat er geen belemmeringen van wezenlijke aard aanwezig zijn en dat het verzoek van de Duitse autoriteiten rechtmatig was. De Hoge Raad bevestigt deze conclusie en oordeelt dat de Rechtbank niet onjuist of onbegrijpelijk heeft geoordeeld.
De Hoge Raad wijst erop dat de rechtmatigheid van de inbeslagneming en de daaruit voortvloeiende bewijsmiddelen door de Duitse rechter in een later stadium zal worden beoordeeld. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klager, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kan leiden. De beslissing van de Rechtbank blijft daarmee in stand, en de Hoge Raad concludeert dat de procedure correct is verlopen volgens de geldende juridische normen.