ECLI:NL:HR:2007:BA9336

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43699
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslagtermijn en uitstel voor indienen aangifte inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 werd vernietigd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag, die door de Inspecteur was gehandhaafd. Het Hof oordeelde dat de aanslag niet in stand kon blijven, maar de Minister ging in cassatie tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Inspecteur op 2 september 2003 aan de gemachtigde van de belanghebbende had meegedeeld dat er uitstel was verleend voor het indienen van de aangiften. Dit werd door het Hof als een bekendmaking van het besluit tot het verlenen van uitstel beschouwd, zoals bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht. De Hoge Raad oordeelde dat deze mededeling tijdig was gedaan, vóór het verstrijken van de termijn van drie jaar, zoals bedoeld in artikel 11, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Hierdoor was de rechtszekerheid van de belastingplichtige gewaarborgd.

De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof onjuist was en dat het middel van de Minister slaagde. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur werd ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen op 13 juli 2007 door de vice-president D.G. van Vliet en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

Nr. 43.699
13 juli 2007
gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 oktober 2006, nr. 05/00369, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak en de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Minister heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof (in onderdeel 5.8 van zijn uitspraak) dat voor belanghebbende niet duidelijk kenbaar was dat uitstel was verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar (2000).
3.2. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat de Inspecteur bij brief van 2 september 2003 belanghebbendes gemachtigde heeft meegedeeld dat "indertijd (...) uitstel is verleend voor de indiening van de aangiften". Het Hof heeft (in onderdeel 5.3) - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat door belanghebbendes toenmalige consulent om uitstel voor het indienen van belanghebbendes aangifte is verzocht. De zojuist aangehaalde mededeling moet worden aangemerkt als bekendmaking - als bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht - van het besluit tot het verlenen van het gevraagde uitstel. Nu voorts die mededeling is gedaan vóór het verstrijken van de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 11, lid 3, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zodat de rechtszekerheid van de belastingplichtige die de wetgever met artikel 11, lid 3, op het oog heeft is gewaarborgd, is 's Hofs door het middel bestreden oordeel onjuist.
Het middel slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2007.