ECLI:NL:HR:2007:BA7924

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02925/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in de zaak van de Rijswijkse stoeptegelmoord met betrekking tot voorwaardelijk opzet en voorbedachte raad

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 16 maart 2006 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1986 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in het Penitentiair Complex 'Scheveningen', was betrokken bij de zogenaamde Rijswijkse stoeptegelmoord. De Hoge Raad heeft op 2 oktober 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, onder nummer 02925/06. De Advocaat-Generaal bij het Hof, Vellinga, concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd.

De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid dat er sprake was van voorwaardelijk opzet en voorbedachte raad. Het slachtoffer overleed als gevolg van de verwondingen die door een stoeptegel werden veroorzaakt. Het Hof had terecht artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht niet toegepast, dat betrekking heeft op de toepassing van strafrecht voor minderjarigen op personen van 18 tot 21 jaar. De Hoge Raad oordeelde verder dat het Hof de juiste maatstaf had aangelegd met betrekking tot de vraag of er sprake was van medeplegen bij feit 2, en dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was.

De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte en de Advocaat-Generaal niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie was er geen nadere motivering nodig, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwierp de beroepen, en dit arrest werd uitgesproken door vice-president G.J.M. Corstens, samen met de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

2 oktober 2007
Strafkamer
nr. 02925/06
KM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 maart 2006, nummer 22/004131-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Penitentiair Complex "Scheveningen" te 's-Gravenhage.
1. Geding in cassatie
De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Namens de verdachte heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen van de verdachte en van de Advocaat-Generaal bij het Hof
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moeten de beroepen worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt de beroepen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 oktober 2007.