ECLI:NL:HR:2007:BA7924
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie in de zaak van de Rijswijkse stoeptegelmoord met betrekking tot voorwaardelijk opzet en voorbedachte raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 16 maart 2006 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1986 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in het Penitentiair Complex 'Scheveningen', was betrokken bij de zogenaamde Rijswijkse stoeptegelmoord. De Hoge Raad heeft op 2 oktober 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, onder nummer 02925/06. De Advocaat-Generaal bij het Hof, Vellinga, concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd.
De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid dat er sprake was van voorwaardelijk opzet en voorbedachte raad. Het slachtoffer overleed als gevolg van de verwondingen die door een stoeptegel werden veroorzaakt. Het Hof had terecht artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht niet toegepast, dat betrekking heeft op de toepassing van strafrecht voor minderjarigen op personen van 18 tot 21 jaar. De Hoge Raad oordeelde verder dat het Hof de juiste maatstaf had aangelegd met betrekking tot de vraag of er sprake was van medeplegen bij feit 2, en dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte en de Advocaat-Generaal niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie was er geen nadere motivering nodig, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwierp de beroepen, en dit arrest werd uitgesproken door vice-president G.J.M. Corstens, samen met de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.