ECLI:NL:HR:2007:BA5629
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 augustus 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering tot ontneming van een bedrag van € 200.000,- van de betrokkene, die betrokken was bij de invoer van cocaïne in Nederland. De betrokkene had in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage een veroordeling gekregen, waarbij het Hof de verplichting tot betaling aan de Staat oplegde. De Hoge Raad beoordeelde of de bestreden uitspraak voldeed aan de eisen van de wet, met name of de inhoud van de uitspraak de bewijsmiddelen bevatte waarop de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel was gebaseerd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had onderbouwd hoe de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot stand was gekomen, aangezien het arrest van het Hof in de hoofdzaak geen bewijsmiddelen bevatte die de omvang van het voordeel konden onderbouwen. Echter, de Hoge Raad concludeerde dat het verzuim van het Hof niet tot cassatie leidde, omdat er voldoende andere bewijsmiddelen waren die de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel konden ondersteunen. De Hoge Raad verwierp uiteindelijk het beroep, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden.