ECLI:NL:HR:2007:BA5617
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak tot uitlevering van een opgeëiste persoon die Nederland heeft verlaten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Maastricht van 5 december 2006. De zaak betreft een uitleveringsverzoek van de Republiek Turkije voor een opgeëiste persoon, geboren in 1968, die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland had. De Officier van Justitie had een inleidende vordering ingediend tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek. Echter, tijdens de procedure werd duidelijk dat de opgeëiste persoon inmiddels uit Nederland was uitgezet na een afgewezen asielaanvraag en dat hij zich niet meer in Nederland bevond. Dit werd bevestigd door een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 12 december 2006, waarin werd aangegeven dat de opgeëiste persoon op 13 december 2006 aan Frankrijk zou worden overgedragen.
De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de afwezigheid van de opgeëiste persoon in Nederland, de grondslag voor de inleidende vordering van de Officier van Justitie was komen te vervallen. Hierdoor kon de Officier van Justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van de Rechtbank en verklaarde de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot uitlevering. Dit arrest benadrukt het belang van de aanwezigheid van de opgeëiste persoon in Nederland voor de ontvankelijkheid van uitleveringsverzoeken.