ECLI:NL:HR:2007:BA3863
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- Rechtspraak.nl
Buitengewone lasten en aftrek van extra uitgaven voor levensonderhoud van gehandicapte kinderen in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van extra uitgaven voor het levensonderhoud van zijn stiefdochter, die in een AWBZ-inrichting verblijft, in het jaar 2000. De stiefdochter, geboren op 27 juni 1968, ontvangt een Wajong-uitkering. De Inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd aan belanghebbende, die na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende zich in 2000 niet gedrongen kon voelen om in het levensonderhoud van zijn stiefdochter te voorzien. De Hoge Raad stelt vast dat aan de voorwaarden van artikel 46, lid 18, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is voldaan, en dat de extra uitgaven voor levensonderhoud als buitengewone lasten moeten worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Inspecteur, en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 146.220. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.
De Hoge Raad gelast tevens dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht vergoedt dat hij heeft betaald voor de behandeling van het beroep in cassatie en het griffierecht voor de zaak bij het Hof. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, dit zal door het verwijzingshof worden beoordeeld.