ECLI:NL:HR:2007:BA3602
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Belediging van ambtenaar door uitlatingen over racisme tijdens arrestatie
In deze zaak, die op 12 juni 2007 door de Hoge Raad werd behandeld, stond de verdachte terecht voor belediging van een ambtenaar in functie. De verdachte had zich na een beschuldiging van winkeldiefstal op het politiebureau gemeld en had daarbij de politieagenten beledigd door hen 'racisten' te noemen. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of deze uitlatingen konden worden gekwalificeerd als belediging in de zin van artikel 266, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, in samenhang met artikel 267, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad oordeelde dat de term 'racist' een verwijzing inhoudt naar een maatschappelijk niet geaccepteerd gedachtegoed, dat door de meeste mensen als beledigend zal worden ervaren. Dit betekent dat de context van de uitlatingen niet ter zake doet, voor zover het gaat om de vaststelling van het beledigende karakter van de uiting. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van cassatie, dat door de verdachte was ingediend, niet kon leiden tot cassatie. Dit was in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, dat bepaalt dat een nadere motivering niet nodig is als het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, omdat er geen gronden aanwezig waren waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou moeten worden vernietigd. Het arrest werd uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.