ECLI:NL:HR:2007:BA3602

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01472/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van ambtenaar door uitlatingen over racisme tijdens arrestatie

In deze zaak, die op 12 juni 2007 door de Hoge Raad werd behandeld, stond de verdachte terecht voor belediging van een ambtenaar in functie. De verdachte had zich na een beschuldiging van winkeldiefstal op het politiebureau gemeld en had daarbij de politieagenten beledigd door hen 'racisten' te noemen. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of deze uitlatingen konden worden gekwalificeerd als belediging in de zin van artikel 266, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, in samenhang met artikel 267, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad oordeelde dat de term 'racist' een verwijzing inhoudt naar een maatschappelijk niet geaccepteerd gedachtegoed, dat door de meeste mensen als beledigend zal worden ervaren. Dit betekent dat de context van de uitlatingen niet ter zake doet, voor zover het gaat om de vaststelling van het beledigende karakter van de uiting. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van cassatie, dat door de verdachte was ingediend, niet kon leiden tot cassatie. Dit was in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, dat bepaalt dat een nadere motivering niet nodig is als het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, omdat er geen gronden aanwezig waren waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou moeten worden vernietigd. Het arrest werd uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

12 juni 2007
Strafkamer
nr. 01472/06
JB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 31 januari 2006, nummer 24/001272-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.G. Ouwejan, advocaat te Culemborg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 juni 2007.