ECLI:NL:HR:2007:BA1830

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42794
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over recht op vergoeding van kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, die tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam in beroep is gekomen. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en een boete wegens niet-tijdige aangifte voor het jaar 2001. De Inspecteur had de aanslag verminderd, maar de boete gehandhaafd. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de boete verminderd en de aanslag verder verlaagd. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof terecht heeft overwogen dat belanghebbende alle proceshandelingen zelf heeft verricht. Dit betekent dat er geen rechtsbijstand is verleend, en derhalve ook geen recht op vergoeding van kosten uit hoofde van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Hoge Raad heeft de klacht van belanghebbende dat hij geen gelegenheid heeft gekregen om bepaalde stukken toe te lichten, verworpen, omdat hiervoor geen steun te vinden was in de uitspraak van het Hof of het proces-verbaal van de zitting.

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de voorzitter en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken op 30 maart 2007.

Uitspraak

Nr. 42.794
30 maart 2007
whk
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 december 2005, nr. P04/04399, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Aanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd alsmede een boete van € 340 wegens niet-tijdige aangifte. Na daartegen gemaakt bezwaar is bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur de aanslag verminderd tot één naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.333 en is de boete gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd, de verzuimboete verminderd tot € 113 en de aanslag verminderd tot één naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.378. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Nu het Hof - in cassatie niet bestreden - heeft overwogen dat belanghebbende alle proceshandelingen zelf heeft verricht en daaruit volgt dat hem te dier zake geen rechtsbijstand is verleend, heeft het Hof, wat er zij van 's Hofs overweging dat belanghebbende vanaf 1 april 2001 geen professionele rechtshulpverlener meer is, terecht geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van kosten uit hoofde van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De daarop betrekking hebbende klacht faalt mitsdien.
3.2. Voor de klacht dat belanghebbende geen gelegenheid is gegeven ter zitting van het Hof bepaalde stukken toe te lichten, is geen steun te vinden in de uitspraak van het Hof of het proces-verbaal van de zitting. Die klacht faalt derhalve wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2007.