ECLI:NL:HR:2007:AZ7118

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01131/06 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en de motivering van verwerping van verweer in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 01131/06 P. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die eerder door het Gerechtshof te Amsterdam was behandeld. Het hof had op 23 januari 2006 uitspraak gedaan in deze kwestie, maar de betrokkene was het niet eens met de beslissing en heeft cassatie ingesteld.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat het beroep in cassatie moet worden verworpen. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de verwerping van het verweer door het hof onvoldoende gemotiveerd was, maar dat dit niet tot cassatie hoeft te leiden, aangezien het hof het verweer slechts had kunnen verwerpen. Dit oordeel is in lijn met artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, zonder dat er gronden aanwezig waren om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

3 april 2007
Strafkamer
nr. 01131/06 P
JB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 januari 2006, nummer 23/006124-04, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 3 april 2007.