ECLI:NL:HR:2007:AZ7118
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en de motivering van verwerping van verweer in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 01131/06 P. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die eerder door het Gerechtshof te Amsterdam was behandeld. Het hof had op 23 januari 2006 uitspraak gedaan in deze kwestie, maar de betrokkene was het niet eens met de beslissing en heeft cassatie ingesteld.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat het beroep in cassatie moet worden verworpen. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de verwerping van het verweer door het hof onvoldoende gemotiveerd was, maar dat dit niet tot cassatie hoeft te leiden, aangezien het hof het verweer slechts had kunnen verwerpen. Dit oordeel is in lijn met artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, zonder dat er gronden aanwezig waren om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.