ECLI:NL:HR:2007:AZ5445

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/053HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over omgangsregeling tussen voormalig samenwonende partners met minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalig samenwonende partners, de vader en de moeder, over de stopzetting van een eerder vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kinderen. De moeder, die het gezag over de kinderen uitoefent, heeft op 6 november 2003 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Dordrecht om de omgangsregeling te wijzigen, zodat er geen omgang meer zou plaatsvinden. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar de rechtbank te Rotterdam. De rechtbank heeft op 15 maart 2005 het verzoek van de moeder tot stopzetting van de omgangsregeling afgewezen. Hierop heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 25 januari 2006 de beschikking van de rechtbank vernietigde en het verzoek van de moeder toewijsde. De vader heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het hof. De Hoge Raad heeft op 16 maart 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de vader in het cassatiemiddel niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig, omdat de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling met zich meebrachten. De Hoge Raad heeft het beroep van de vader verworpen, waarmee de beslissing van het gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

16 maart 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/053HR
MK/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall,
t e g e n
[De moeder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 6 november 2003 ter griffie van de rechtbank te Dordrecht ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de moeder - zich gewend tot die rechtbank en verzocht de beschikking van 7 november 2002 van het gerechtshof te Amsterdam betreffende de omgangsregeling tussen haar minderjarige kinderen [dochter 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994 en [dochter 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997 en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de vader - te wijzigen, in die zin dat er geen omgang zal plaatshebben.
Bij beschikking van 21 april 2004 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen en de zaak doorverwezen naar de rechtbank te Rotterdam.
De vader heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 15 maart 2005 het verzoek van de moeder tot stopzetting van de omgangsregeling afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 25 januari 2006 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en, opnieuw beschikkende en met wijziging van de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 7 november 2002, het verzoek van de moeder omtrent de omgang alsnog toegewezen, bepaald dat de vader geen omgang zal hebben met [dochter 1] en de vader de omgang met [dochter 2] voor onbepaalde tijd ontzegd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder is in cassatie niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 16 maart 2007.